Inleiding

In dit tijdschrift werd vorig jaar het adelsdiploma van Z.K.H. prins Johan Friso onder de aandacht gebracht. Volgens dat artikel is de Nederlandse adel thans uitgebreid met de nieuwe familie Van Oranje-­Nassau van Amsberg. Deze mening hoeft men vanuit genealogisch standpunt bezien echter niet te delen. Prins Friso en zijn broers beho­ren namelijk reeds door hun vader, prins Claus, tot de Nederlandse adel, vanwege vlot gezegd diens inlijving in 1966.1

Verder heette Friso al prins van Oranje-Nassau, jonkheer van Amsberg. Hooguit is er sprake van een naamswijziging door samenvoeging van de twee geslachtsnamen Van Oranje-Nassau (met verbindingsstreepje) en Van Amsberg. Inderdaad is er juridisch dan sprake van het nieuwe geslacht Van Oranje-Nassau van Amsberg, naast dat van Van Oranje-Nassau. Maar gewoonlijk spreekt men van een nieuwe tak. De adel kent meer voorbeelden van families, waarbij verschillende takken afwijkende toenamen hebben en niet iedereen er dezelfde adellijke titel heeft, bijvoorbeeld Bentinck, Van der Borch (afb. 1), De Geer, Von Geusau, Van Lynden, Quartes, Van Rijckevorsel, Thoe Schwartzen­berg, De Villeneuve en De Wijkerslooth.

Afb. 1. Wapen Graaf Van der Borch. Uit: M. von Spiessen, Wappenbuch des Westfälischen Adels, I (1901), p. 32.

Namen en titels

Prins Friso heeft de wetgever geen toestemming gevraagd voor zijn huwelijk op 24 april 2004 met Mabel Wisse Smit. Als gevolg daar­van behoort hij sinds zijn huwelijk niet meer tot het koninklijk huis en moest hij tevens afstand doen van de soevereine titel die hij sinds zijn jeugd draagt, die van prins der Nederlanden. Deze nare consequentie volgt uit artikel 8 van Wet lidmaatschap koninklijk huis (Staatsblad 2002, 275).2 Op grond van dezelfde Wet en tevens de Wet op de adel­dom (de laatste eveneens in 2002 gewijzigd) moest er bovendien nog binnen drie maanden, i.c. voor 24 juli, worden beslist of Friso de titel prins van Oranje-Nassau persoonlijk nog wel mocht blijven voeren. Met deze beoordeling werd grote haast gemaakt. Op 19 maart, ruim voor de huwelijksdatum en -niet geheel zonder toeval, opdat er niet te veel ruchtbaarheid aan zou worden gegeven -minder dan 24 uur voor het overlijden van koningin Juliana, werd dit goed bevonden. Friso is thans: Z.K.H. Friso prins van Oranje-Nassau (persoonlijk), graaf van Oranje-Nassau (erfelijk), jonkheer van Amsberg (erfelijk).3

Deze combinatie van namen en titels is onverwacht. Volgens het traditionele adelsrecht kan men niet èn prins èn graaf Van Oranje-Nassau zijn. De hogere en meer eervolle titel prevaleert, zodat graaf Van Oranje-Nassau bij hem dan komt te vervallen. Vervolgens voert Friso het predikaat jonkheer op het eind, bij Van Amsberg. Maar een
predikaat staat voor de voornamen en wel in het geval, dat het om ongetitelde adel gaat. Daarvan is hier natuurlijk geen sprake. Friso is prins, zodat volgens het adelsrecht ook het predikaat jonker voor hem weg valt. Om per se te laten uitkomen dat Van Amsberg een adellijke naam is, zou ‘Van’ slechts weer in ‘Von’ hoeven te worden veranderd. Al vaker is het gangbare gebruik van het predikaat jonkheer te berde gebracht.4

Bij het adelsdiploma voor Friso en zijn afstammelingen is er spra­ke van de erfelijke titulatuur van graaf (Van Oranje-Nassau; via ‘ver­lening’, d.i. door de optie ‘verheffing’) en van jonkheer (Van Amsberg; een ‘vaststelling’, vanwege de vroegere ‘inlijving’) -zie De Ned. Leeuw, 2005, kol. 184. De bijdrage in De Ned. Leeuw gaat er opvallend genoeg vanuit, dat alleen de titel graaf zal worden gebruikt: graaf Van Oranje-Nassau van Amsberg; dus zonder het tweede distinctief ‘jonk­heer’ (voor Van Amsberg) en zonder komma in het midden. Dit zou weliswaar overeen komen met wat gebruikelijk is bij de Nederlandse adel, maar het wijkt af van voornoemde toelichting in het Staatsblad (2004, nr. 126). Daarin staat onder meer dat de kinderen van prins Friso dezelfde ‘namen’ dragen als die van de eerder gehuwde prins Constantijn. En de kinderen van laatstgenoemde vindt men in dit num­mer van het Staatsblad en in de literatuur als: graaf Van Oranje-Nas­sau, jonkheer van Amsberg (resp. gravin, jonkvrouw). Het is allemaal niet meer met elkaar te rijmen.5

Tenslotte prins Friso’s predikaat koninklijke hoogheid. Men weet niet beter of dat is voor hem als zoon van de koningin de juiste aan­spreekvorm. Op zichzelf genomen is dit ook juist. Zelfs al had hij bij geboorte een lage titel gehad, dan was hij nog Z.K.H. Maar thans doet zich de situatie voor, dat Friso manifest afstand deed van zijn soeve­reine titel prins der Nederlanden (al dan niet uit overtuiging). En juist daar hangt het predikaat koninklijke hoogheid noodzakelijk mee samen. Van Oranje-Nassau is de naam van de dynastie, en die is op zichzelf niet koninklijk. Zo voeren prins Friso‘ s neven Van Vollenho­ven de persoonlijke titel prins Van Oranje-Nassau. Op grond daarvan hebben zij het hun toekomende predikaat van hoogheid. Logischerwijs zou dat ook het nieuwe predikaat voor Friso zijn, wat wel tegen het ge­voel indruist.

Het voorbeeld van prins Friso laat zien hoe pijnlijk het is, als een titel die van jongs af aan wordt gevoerd en waarmee men is vergroeid, voor de persoon in kwestie niet levenslang behouden kan blijven. De namen en titulatuur verder van prins Friso zijn thans op zijn minst genomen problematisch. Dit komt het adelsbeleid niet ten goede.

Familiewapen

Het familiewapen van de graven Van Oranje-Nassau (jonkheren) van Amsberg is iets eenvoudiger dan het wapen van de prinselijke tak. De leeuw in kwartier I en IV is ontdaan van de bundel van zeven pijlen, het machtszwaard en de kroon. (voorheen alle drie symbolen van de soevereine Republiek der Zeven Verenigde Provinciën).6

Dit levert een nieuw wapen op (zie jaargang 122, kolom 184). Niet eerder werd het stamwapen Nassau in kwartier I en IV gevierendeeld met de karakteristieke hoorn van het prinsdom Oranje in kwartier II en III. In het eerste geval duidt het wapen zowel op verwantschap als op het graafschap, sinds 1652 vorstendom, Nassau. Maar bij Oranje gaat het alleen om het prinsdom Orange. De Oranje-Nassaus stammen niet van de vroegere prinsen van Orange af. Op verzoek van de erflater De Châlon werd het kwartier Oranje door de Nassaus steeds wederom gevierendeeld gevoerd, namelijk met de dwarsbalk van Châlon – plus het hartschild Genève. Pas sinds de geboorte van koningin Juliana, dus sedert de aanvang van het nieuwe huis Oranje-Nassau (stamhuis Mecklenburg), of eigenlijk het jaar ervoor toen in 1908 de huidige koningsvlag is vastgesteld, wordt het kwartier Oranje niet meer opnieuw gedeeld.7 Leden van de groothertogelijke familie van Luxemburg voeren als Van Oranje-Nassau van Amsberg eveneens in twee kwartieren het stamwapen Nassau.

Er is vanaf gezien om een duidelijk ander grafelijk familiewapen te maken. Daartoe had de vestiging in onze contreien 600 jaar geleden van de eerste Nassau, van graaf Engelbert, kunnen inspireren. Hij werd hier heer van Breda en de Lek.8 Diens wapen was nog ongebroken: Nassau. Leden van volgende generaties gingen het delen met aanvankelijk Vianden en vooral Diez. Een nieuw wapen thans met daarin bijvoorbeeld een kwartier voor Breda en/of Diez was voorstelbaar geweest. Dat het hierbij om slapende titels van de koningin gaat, lijkt technisch bezien geen beletsel te vormen. Want hoewel Duitse gebie­den als het graafschap Diez voor de Oranjes verloren gingen, waarvoor zij bij het Congres van Wenen in 1815 Luxemburg ter compensatie kregen, bleef Diez tot het ‘enz. enz.’ behoren. Ook het graafschap Vianden wordt nog steeds tot de slapende titels gerekend. In 1890 is het ech­ter overgedragen aan de toen nieuw aangetreden groothertog van Luxemburg, Adolf. Hij stamde uit de Weilburgse tak van de Nassaus.

Wapenmantel

Een verschil dat wel opvalt, is de mantel bij het prinselijk wapen (grote compositie), die echter bij het grafelijk wapen Van Oranje-Nassau van Amsberg ontbreekt – verg. kol. 133 en 184 van de vorige jaargang. Mocht men nu veronderstellen, dat een wapenmantel alleen aan rege­rende vorstelijke huizen zou toekomen, zoals gesuggereerd werd, dan is dat maar gedeeltelijk waar. Van de Nederlandse adel hebben bij­voorbeeld de grafelijke families De Borchgrave d’ Altena (afb. 2), De Geloes en Van der Goltz9 een hermelijnen mantel. In 1980 is een lid van het grafelijke geslacht Zu Stolberg-Stolberg (afb. 3) in de Neder­landse adel opgenomen. Bij diens inlijving, waarbij eigenlijk opnieuw een titel en een geslachtswapen worden vastgesteld, werd aan hem toe­ gestaan om de wapenmantel te mogen blijven voeren (erfelijk). Een af­wijkend kleinere mantel voeren de ridders en baron (primogenituur) Huyssen van Kattendijke.10 Verder prijkt op het huis Almelo (Twente) boven de hoofdingang het grafelijke wapen Van Rechteren Limpurg (afb. 4), uit 1883 dat er eveneens op een mantel is geplaatst. Maar in dit geval houdt het wel verband met een afspraak destijds met leden van de andere, regerende, tak van de familie, om in het geval van successie het toentertijd zelfstandige graafschap Limpurg in Zuid-Duitsland te mogen besturen.11

Afb. 2. Wapen De Borchgrave d’Altena. Uit: J. Rietstap, Wapenboek van den Neder­landschen adel, met genealogische en heraldische aanteekeningen, dl. I (1883), 10.

Afb. 3. Wapen Zu Stolberg-Stolberg. Uit: C. ten Houte de Lange, Repertorium familiewapens van bekende Nederlandse geslachten, dl. II, P· 197 (2001)

Er zijn echter ook vorstelijke huizen, waarbij het wapen niet op een mantel is geplaatst. De Bourbon de Parme kan als voorbeeld dienen. Leden van deze familie zijn in 1996 tot de Nederlandse adel gaan be­horen. Zij voeren het eenvoudige stamwapen Parma: drie gouden lelies op een blauw omzoomd schild, de rode schildzoom beladen met zilve­ren schelpen. Op de grote wapencompositie van de hertog van Parma uit ca. 1850 vormt dit het hartschild. Maar ook het grote wapen stelt het zonder mantel.12

Uit het voorgaande moge blijken, dat een wapen op een mantel voor de grafelijke familie Van Oranje-Nassau van Amsberg ook denkbaar was geweest. Eventueel had er nog een helm met het helmteken van het prinsdom Oranje, een gewei (twee hertenhoorns), aan kunnen worden toegevoegd, zodat het wapen drie helmen telde. En direct op het wapenschild kon dan de grafelijke kroon worden geplaatst.

Afb. 4. Wapensteen Van Rechteren Limpurg. Uit: A. Gevers en A. Mensema, De havezaten in Twente en hun bewoners (1995), p. 85.

Sinds jaar en dag wonen er vervolgens graven De Liedekerke in Ne­derland. Samen met de andere tak De Liedekerke-Beaufort (afb.5) heb­ben zij de Belgische concessie een mantel te voeren.13 De Belgische zijtak van de graven Van Limburg Stirum (afb. 6), die van de Neder­landse hoofdtak stamt, voert eveneens een mantel bij het wapen.14

Afb. 5. Wapen De Liedekerke-Beaufort. Het wapenschild is Liedekerke (drie leeuwen) gevierendeeld met het voorouderlijk wapen Beaufort, wat een fraaie compositie oplevert. De uitgestorven oud-adellijke familie De Beaufort heeft een van de bekendste middel­eeuwse kastelen van België laten bouwen, dat van Vêves (te Celles) bij Dinant.
Uit: L. Duerloo en P. Janssens, Wapenboek van de Belgische adel, dl. IV (1992), 2618.

Afb. 6. Wapen Van Limburg Stirum (Belgische tak). Uit: J.A. de Boo, Familiewapens, oud en nieuw, een inleiding tot de familieheraldiek (1982), p. 37.

Omdat er recent over is gepubliceerd, mogen in dit overzicht ook twee huizen met een vorstelijke rang die historische banden met Neder­land hebben niet onvermeld blijven, namelijk Arenberg en D’ Ursel.15 En bij de grens met Duitsland denkt men bij vorstelijke huizen, welke natuurlijk al lang niet meer regerend zijn, in de eerste plaats aan Bentheim, Croy-Dülmen, Oldenburg en Salm. Alle zes hebben een wapen met een hermelijnen mantel.

Kroon

Prins Friso blijft koninklijke hoogheid, wat wel bijzonder is, zoals eer­der is verduidelijkt. Hij blijft dus gerechtigd om boven zijn wapen de koninklijke kroon te plaatsen. Deze heeft boven de rand waarop fleurons en parels zijn aangebracht vier elkaar kruisende beugels of diademen. Met alleen het predikaat hoogheid correspondeert een kroon met slechts twee beugels. Aangezien Friso’s wapen niet meer op een man­tel is geplaatst, moeten de helmen achterwege blijven, mocht hij de vorstelijke kroon willen voeren. Dit is jammer. Zoals ik in dit tijdschrift eerder naar voren heb gebracht, vormen helmen een wezenlijk onderdeel van de heraldiek (zie jaargang 122, kol. 131-132). Juist door het gebruik in de Middeleeuwen van ridders om een helm te gaan dragen, die het gelaat bedekte waardoor zij onherkenbaar werden, zijn er uni­forme heraldische regels ontwikkeld.16

Het adelsdiploma bepaalt dat gravinnen Van Oranje-Nassau (jonkvrouwen) van Amsberg geen helmen en helmtekens boven het wapenschild krijgen, maar een grafelijke kroon (kol. 184-185, kering). Dit is overeenkomstig de traditie en geldt voornamelijk bij persoonlijk ge­bruik. Vanuit emancipatoire opvattingen is deze traditie inmiddels wel ter discussie te stellen. Op een wapenkwartierstaat worden van oudsher overigens bij wapens van voormoeders wel helmtekens afgebeeld, en wel in kleur, want dit geeft extra informatie. Een titel is immers snel bij de betreffende naam onder het wapen te noteren.

Titus von Bönninghausen

Oorspronkelijke publicatie: Adelsdiploma voor prins Johan Friso, in De Nederlandsche Leeuw 123 (2006) 43-48.

Voetnoten

  1. Zie hierover J.C. Maris in De Ned. Leeuw 84 (1967) kol. 28.
  2. Artikel 8:3 Wet lidmaatschap koninklijk huis zegt: De titel prins (prinses) der Nederlanden vervalt met het verlies van het lidmaatschap van het koninklijk huis.
  3. Staatsblad, d.d. 19 maart 2004, nr. 126, waarbij het Besluit helder wordt toegelicht. In de bijdrage in de Ned. Leeuw (2005), kol. 183-185, komt zijn volledige titula­tuur nauwelijks tot uiting.
  4. Zie C. C. van Valkenburg, boekbespreking van L’Ordre de la noblesse, in De Ned. Leeuw 97 (1980), kol. 91; M.R. Doortmont, ‘De toestemmingswet voor het huwe­lijk van prins Constantijn en Petra Laurentien Brinkhorst’, in De Ned. Leeuw 118 (2001), kol. 442; P. Keesom, ‘De titulatuur en geslachtsnamen van de kinderen van HHKKHH prins Constantijn en prinses Laurentien’, in De Ned. Leeuw 118 (2001), kol. 455, 723; G. Roosegaarde Bisschop, ‘In memoriam koningin Juliana (reactie)’, in De Ned. Leeuw 121 (2004), kol. 264 en R. van Ditzhuyzen, ‘Blauw Oranjebloed’, in NRC Handelsblad 29 maart 2001, p. 30.
  5. Vergelijk het ‘rode boekje’, de ‘Fürstliche Häuser’ (Genealogisches Handbuch des Adels) en noot 3.
  6. Meer over de Nederlandse Leeuw uit de 16de eeuw, de Generaliteitsleeuw, in W.A. van Ham, ‘Symbolen uit de Opstand in de Nederlanden’, in De Ned. Leeuw 95 (1978), kol. 276-277; F.J. van Ettro, ‘Uniedaalders 1579-1979’, in: De Ned. Leeuw 96 (1979), kol. 363; Joh. Goudeau, ‘De wapenschilden in de vestibule van het Mi­nisterie van Algemene Zaken’, in: De Ned. Leeuw 103 (1986), kol. 63-66.
  7. E. Thomassen à Thuessink van der Hoop, ‘Het wapen van Oranje-Nassau in zijn historische ontwikkeling’, in: De Ned. Leeuw 51 (1933), kol. 147-167; T. von Bön­ninghausen, ‘Wapen voor prinses Amalia’ (reactie), in: De Ned. Leeuw 122 (2005), kol. 130-131, 133 en J. de Roo van Alderwerelt, ‘De voorgeschiedenis van het wapen gevoerd door de eerste prins van Oranje uit het geslacht van de graven van Nassau’, in: Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie 25 (1971), p. 29- 61.
  8. E. Vink, Breda en de Nassaus 1404-2004, ter herdenking aan zeshonderd jaar Nas­sau in Breda (2004).
  9. Zie de genealogie ‘De Borchgrave d’ Altena’ op internet, waarbij ook het wapen is afgebeeld. En, ook voor de andere wapens, tevens: J. Rietstap, Wapenboek van den Nederlandschen adel (1883-1887); C. ten Houte de Lange, Repertorium familie­wapens van aanzienlijke Nederlandse geslachten (2001); De Nederlandse adel, be­sluiten en wapenbeschrijvingen [onder auspiciën van de] Hoge Raad van Adel (1989).
  10. C.-A. von Volborth, Heraldiek (1985), p. 14.
  11. A.J. Mensema, ‘Met vorstenkroon en hermelijnmantel’, in Virtus, jaarboek voor adelsgeschiedenis 10 (2003), p. 151-163.
  12. O. Schutte, boekbespreking van Etat présent de la maison de Bourbon, in: De Ned. Leeuw 103 (1986), kol. 321-322; G. Ploos van Amstel. ‘Unde venis, verdichtsel en waarheid over een afstamming (Sint Michielsorde)’, in: De Ned. Leeuw 107 (1990) 215; G. Brunner, ‘Ergänzung zu Heraldik in der Kapelle Wilen-Wartegg, Rorscha­cher-berg’, in: Archivum Heraldicum 101 (1987) p. 18-20; A. Klein, ‘Luxemburg
    (stamhuis Bourbon Parma)’, in: Gens Nostra 19 (1964), p. 283-284.
  13. L. Duerloo en P. Janssens, Wapenboek van de Belgische adel, van de 15de tot de 20ste eeuw, lV ( 1992), afb. 2616 en 2618; Zie ook www.chateau-de-veves.be.
  14. J. de Boo, Familiewapens oud en nieuw. een inleiding tot de familieheraldiek (1982), p. 37; Duerloo/Janssens, IV, afb. 2461.
  15. M. Derez (red.), Arenberg in de Lage Landen, een hoogadellijk huis in Vlaanderen en Nederland (2002); B. d’Ursel, Les Schetz, la maison de Grobbendonk (2004) idem: Les Schetz, la maison d’ Ursel (2004). ‘
  16. Voor een afbeelding van een koninklijk wapen met helm, zie De Ned. Leeuw 117 (2000) kol. 154. Veel extra illustraties zijn via internet te vinden bij het aldaar af­gebeelde wapen van vorst Zu Schwarzenberg. Het huis Schwarzenberg in Oosten­rijk en Hongarije en de baronnen Thoe Schwartzenberg in Nederland vormen één geslacht.
Adelsdiploma voor prins Johan Friso