Op internet is een groot overzicht te vinden van personen die in het ancien regime een adelsdiploma hebben gekregen van de keizer van het Rooms-Duitse Rijk. Reeds eerder was dit bestand door Karl von Frank bewerkt en als een serie gepubliceerd met als titel “Standeserhebungen und Gnadenakte für das Deutsche Reich und die Österreichischen Erblande bis 1806…” (1967-1974). Van de diploma’s maakte men vroeger steeds een tweede voor de eigen administratie. Een enorm groot aantal van deze kopiediploma’s is bewaard gebleven en bevindt zich in Wenen. Op internet worden deze aktes zeer beknopt beschreven. Tevens kan men er het wapen bekijken, mocht dit althans bij het betreffende adelsdiploma zijn afgebeeld. Van de vele duizenden aktes was er naar schatting goed 1% voor “Nederlanders” bestemd naar huidige maatstaven (eigenlijk een anachronisme). De lijst ervan treft men hierbij aan.
Naast adelsverheffingen of bevorderingen in de adelstand vermeldt het overzicht ook aktes, waarbij iemand het privilege kreeg om een familiewapen te voeren of een palatinaat ontving. Dit laatste houdt in dat hij als hofpaltsgraaf werd benoemd. Daaraan waren enkele juridische bevoegdheden verbonden. Het gaat niet om een titel. (Zie hierover de Nieuwsbrief van 2013-II). Bij een nobilitatie kan het gaan om een eervolle verheffing in de adelstand, zoals voor Cornelis Musch. Maar belangrijker was een verheffing in de “riddermatige adelstand”, hetgeen bijvoorbeeld Johan Morre ten deel viel. Die laatste telde namelijk bij posities waarvoor een riddermatige afkomst werd verlangd van de kandidaat, zoals bij een ridderschap, een stift, een functie aan het hof, een aanstelling als officier (van de garde bijvoorbeeld). Overigens gaat het voor een goed begrip zowel bij genoemde Cornelis Musch als Johan Morre om ongetitreerde adel.
Omdat het land van Ravenstein aan de hertog van Kleef had toebehoord en nadien vererfde op het Huis van Palts (Duits: von der Pfalz), zijn deze namen vanwege het belang ook opgenomen bij de lijst met “Nederlanders”. Dit geldt eveneens voor de heerlijkheid van de Brederodes die in latere tijd aan Lippe-Detmold kwam, het graafschap Culemborg (1555) dat via Van Pallandt (“Limburgse tak”) op Waldeck vererfde enzovoort. Verder komt er op de lijst een aantal “katholieke namen” voor. Door de Opstand werd het protestantisme in de Republiek der Zeven Provinciën de bevoorrechte religie. Katholieken mochten om die reden geen openbare functie meer uitoefenen. Dit was voor de keizer uit het Huis van Habsburg soms een extra reden om een vooraanstaand katholiek persoon te nobiliteren, zoals Van der Hooch. Omgekeerd kon iemand van katholieken huize gevoelig zijn geweest voor een adelsverheffing, vanuit de wens maatschappelijk mee te tellen. Voor zover het om families van boven de grote rivieren gaat, zijn na het Twaalfjarig Bestand (1621) de moederkerk trouw gebleven (naar jaar van het diploma):
Van Burlo, Van der Hem; De Heuyter; Loeff van der Sloot; Schaep; Van Spiering; Van Lintelo; Kies; Van der Wiele (Wyele); Van Bam; Ramp; Van der Dussen; Van Ensse; Van der Hooch; Van Nuland; Pallaes; Van Poelenburch; Pinninck; Van Eenschate; Van Grotenhuis; Heereman; De Bruyn; Duyst van Voorhout; Van Overschie; Van Le(e)uwen; Van Blijenberg; Van Delwich; Van Blois; Van Bree; Van Susteren; Van Campen; Ouderogge; De Liedel. Veel leden van deze geslachten, vooral uit het gewest Holland, waren verbonden aan het nog bestaande Heilig Kerstmisgilde te Haarlem. (De Rooms-Duitse keizer/in verhief in de 18e eeuw als soeverein van de Oostenrijkse Nederlanden verder -met geregeld tevens een hogere titel- een of meer telgen van de families: Cloots, Moens, de Pelichy, Roest, Dommer, Wittert, Van der Renne, De Wijkerslooth).
Door plaatsgebrek kan bijgaande lijst hier niet worden aangevuld met de namen van families die zijn uitgeweken, of in het buitenland zijn voortgezet als Mulert d’Haultreppe, De Ridder van Groenestein en Van Twickel. Een andere groep wordt gevormd door geslachten van elders die door een diploma reeds tot de “rijksadel” behoorden en waarvan leden zich nadien in Nederland -zoals wij het nu kennen- vestigden, bijvoorbeeld Snouckaert (“Zenocari”), De Loë, Van Imhoff, De van der Schueren, Von Siebold. In de 19e eeuw gingen de meeste van deze geslachten -voor zover nog voortbloeiend- deel uitmaken van de adel van het koninkrijk. Soms werd er ten onrechte directe verwantschap geclaimd met iemand die vroeger tot de rijksadel was gaan behoren. Zo beweerde jonkheer van Harenkarspel Eckhardt af te stammen van Andreas Eckhardt die in 1634 officieel bevestiging had gekregen van adel te zijn. Jonkheer van der Beken Pasteel vervolgens meende dat hij tot de ridders van Pasteel behoorde en droeg hetzelfde familiewapen. (Albert ridder van Pasteel werd in 1790 tot graaf verheven; bevestiging 1793). Bij de vermogende familie Schets tenslotte woonde Erasmus (1476-1550) aanvankelijk in Maastricht, later te Antwerpen. Hij kreeg in 1548 een diploma met de erkenning van adel te zijn. Conrard van Ursel -van de stam Schets- werd in 1638 bevorderd tot graaf. Diens oom Antonie Schets was onder andere heer van Tilburg. Antonie werd in 1637 tot graaf van Grobbendonck gecreëerd. Die laatste gunst was echter van de Spaanse koning afkomstig en niet van de keizer.
Het grote overzicht online wordt verkregen door als zoektermen in te vullen: Österreichisches Staatsarchiv, Reichsadelsakten, Allgemeine Reihe. Heeft men een diploma op het scherm, kan voor het volgende “Lokaliseren in de boomstructuur” worden gebruikt, links op de pagina.
Oorspronkelijke publicatie: Adelsdiploma’s voor “Nederlanders” bij het Oostenrijkse Staatsarchief tot 1806, in: Van Adel, Nieuwsbrief van de Nederlandse Adelsvereniging, Nieuwsbrief 15 (2021-II) 24 vv.
Adels- en wapendiploma’s, overige aktes
Nederlander of wie gegoed was in het latere Nederland. (Afkorting ri: ridder, ba: baron, gf: graaf, pers: persoonlijk)
van Alderwerelt, 1755 ba van Arenberg, 1576 gf (regerend), 1645 hertog van Aylva, 1696 ba van Aytta van Swichum (Zuichemius), 1537 Baens van Wijdenesse, 1629 (Enkhuizen) van Baersdorp, 1556 van Bam, 1630 ri pers zu Bentheim-Steinfurt, 1559 gf (bevest.) Bentinck, 1732 gf de Bergaigne, 1663 van Bergen van der Grijp, 1668 Bertius, 1547 van Beuningen, 1713 de Beijer, 1802 ba Beijharts, 1660 ri (Boxtel) van Blois van Treslong (t. Ginderdeuren), 1694 ri van Blijenberg, 1688 ri Boelhart, 1598 de Bors d’Overen, 1696 de Bounam (Bonhome), 1653, 1691 ri, (1789 ba) Bout van Lieshout, 1722 van Brederode, 1657, gf; en Vianen graafschap van Bree, 1705 (bankiers) de Breff, 1709 ri van Brempt, 1627 ba van Broeckhoven (Brouchoven), 1607 tom Brok (Broyk, Bruch), 1417 ba, 1431 van Bronckhorst-Batenburg(-Gro), 1586 gf, 1621 de Bruyn van Buytewech, 1659 van Bunge, 1748 van Burlo (Buerlo), 1620 Burmania, 1520 van Bylandt, 1678 gf van Campen, 1725 (Leiden) de Claessens, 1697 van Cleve (Kleef), 1417 hertog Copes, 1659 van Cortenbach, 1626 ba Costerius de Boschoven, 1678 van der Dale, 1554 ri pers Dekema, 1545 ri pers van Delwich (Dellwig), 1690 ba van D(t)iepenbroeck, 1652 ba, 1713, 1719 gf van Diest, 1687 ri (koopt Huis Doorn)van Dopff, 1685 Driessen d’Opheijden, 1712 van der Dussen (1632 met wapen; onvoltooid) van Eenschate, 1653 ri van Egmond van de Nijenburg, 1705 ba van Enckevoirt, 1530 ri pers, 1635 ba, 1658 gf van Ensse tot Scheere (1634 verzoek ba) Everhard (gen. Frys; wapen 1548), 1623 van Eyll, 1662 ri (Maastricht; kast. Jonckholt) van Eynatten, 1635 ba Fieck, 1556 (Amsterdam) van Goch (1544 hofpaltsgf pers; Utrecht) Godin, 1782 gf van Grotenhuis (Groetenhauss), 1653 (Buys) Gryphius, 1571 Ham(m)er, 1601 van Heemskerck (gezant), 1697 gf Heereman, 1658 ri van der Hem, 1620, 1622 ri pers (1630 wapens) van Heukelum, 1684 ba (Nijmegen) de Heuyter (Huter), 1622 ri pers van Heyden, 1767 gf van der Heyden, 1701 (Heijendaal, Nijmegen) van der Heyden à Blisia, 1696 ba (k. Borgharen) Hillebrandus tot Harssens, 1604 van Hoensbroeck, 1733 gf van Hogendorp, 1748 gf von Hohenzollern-Hechingen, 1800 prins (Fürst) van der Hooch, 1635 Hop (gezant), 1689 ri, 1699 ba de Horion, 1624 ba, 1637 van Horne/s, 1736 prins van der Horst, 1637, 1653 ri van Hoxwier (Hoxuyer), 1544, ri pers, 1546 van Hüffel (wapenvermeerdering, 1711) Huguetan van Odijk, 1708 ba Huijmans, 1647 (Breda; met wapens) Huyn van Geleen, 1640 gf Huyssen/s van Cattendyeke, 1646 ba van Imstenraedt, 1676 ri Kies van Wissen, 1627 de Knuyt (niet Kunyt), 1646 ba de Lamberts, 1686 ri de Leerodt, 1637 ba van Leeuwen, 1677 (Zevenaar) van Leyden, 1732 gf de Liedel, 1764 ri van Limburg Stirum, 1679 gf (bevest.) van Lintelo (“Lindlo”), 1625 ba, 1664 gf zur Lippe-Detmold (verzoek prins, 1720) Louwerman, 1577, 1652 | Meerman, 1769 ba van Merode gen. Helmond, 1658 gf de Milan/o Visconti, 1696 ba Morre, 1718 (Rijssen, Ov.) Mouillard de Ziericsee, 1687 Mout van der Meer, 1747 Musch (Cornelis), 1635 van der Mijle, 1630 ba van Nassau, 1679 gf (Lecq enz); 1750 prins (Or) de Nobelaer, 1629, 1646 ri (Etten bij Beda) Nooms van Aarlanderveen, 1653 ri, 1656 ba van Nuland (ingen Nulant), 1636 ba d’Olne, 1664 ri Ouderogge, 1725 (Rotterdam) van Overschie, 1676 ri Pallaes van der Sterre, 1641 ri pers van Pallandt, 1675 ba van Palts-Neuburg, 1627 prins (Fürst) van Persijn (wapen 1564) van Pestel, 1792 de Pesters, 1706 de Petersen, 1676 ba Petri de Cloetinghe, 1556 Pinninck, 1652 ri (met wapens) van Plettenberg, 1661 ba van Poelenburch (Speyart), 1643 de Puytlinck (niet Putlinek), 1626 Quarles, 1750 ba de Raet, 1696 ba Ramp van Rolland, 1630 van Randwijck, 1730 gf Ravenstein (verzoek prins door Palts-Nb, 1641) van Rechteren, 1705 gf van Reigersberg, 1696 ri von Reuschenberg (“Ruischenberg”), 1639 ba de Roevers, 1697 ri (Grave) de Rosen, 1680, 1697 ri, 1703 ba (ander wapen) Rutgers van Rozenburg, 1697 Ruysch, 1649 ri (Dordrecht) van Saksen (gouverneur Friesland, wapen 1499) zu Salm-Kyrburg, 1739 prins (Fürst), 1742 Schaep van Baerl, 1622 van Schaesberg, 1637 ba, 1706 gf, 1712 van Schellaert, 1655 gf Schets, 1548 (van Ursel, 1638 gf) van Sedyck, 1549 (Friesland) van Serooskercke (over naam en wapen, 1556) Sgroot (’s Groten), 1559 ri van Slingelandt, 1702 ba (Loeff) van der Sloot, 1622 van Spiering, 1623 ba Straalman, 1781 ba van Susteren, 1717 ri van Sweten (“Zweet”; wapen vermeerd 1614) Theus/ Teeus, 1605 (Den Haag) van Ulft (oorspr. Heeckeren, z.j.; onvoltooid) de Vaes, 1686 (niet Waes; kast. Houweert) Verdugo, 1622 gf, 1628, 1630 van Verschuer, 1696 ba van Veucht, 1674 van Vinsting (wapen 1532; Utrecht) van Vlierden (wapen 1534) van Vlooswijck van Papekop, 1658 ri Vomelius Stapert, 1555, 1569 (wapen 1547) (Duyst) van Voorhout, 1666 ri van Wachtendonck, 1637 ba zu Waldeck-Eisenberg, 1682 prins (Fürst) van Wassenaer Starrenburg, 1792 gf van Welderen, 1710 gf von Winter, 1785, 1789 ri van Wittenhorst, 1651 ba van der Wyckt, 1541 van der Wyele “van der Werve”, 1629 van Wylich tot Lottum, 1701 gf van Wymar t. Kirchberg en Arcen (wapen 1806) Zuerius/ Sweerts, 1652 (van Hove) van Zijll, 1625 Zijtakken, voor 1815 uitgestorven van Boetzelaer, 1536 ri, 1733 gf van der Burch van Swyndrecht, 1643 Fagel, 1703 ba de Graeff, 1677 ri Hoeufft, 1692 (heer van Oyen, gf 1774 onvolt.) van Lynden, 1732 gf (verg. van Aspremont) (Meckema) van Aylva, 1652 ba de Pesters, 1766 ba Radermacher “v Raderhuisen” (Nwkerke), 1766 (Teding/ Thedingh) van Berkhout, 1689 ri van Weede, 1674 ri, 1675 ba Wuytiers, 1686 ri |