Sinds 2006 worden geregeld gebeurtenissen herdacht die herinneren aan koning Lodewijk Napoleon (1806-1810) en aan het Franse keizerrijk onder keizer Napoleon, waar Nederland deel van uit maakte (1810-1813). Zo werd de expositie ‘Voor Napoleon’ in het Legermuseum te Delft in 2006 geopend door prins Charles Napoleon Bonaparte, geboren 1950. Hij is overigens vader van Jean-Christophe, Caroline en Sophie. (Zeer veel groter is de keizerlijke familie verder niet. Charles heeft twee zusters en een ongehuwde broer Jérôme, geboren 1950. Zij stammen af van Jérôme, koning van Westfalen (1807-1813); de enige van de takken van keizer Napoleon en zijn broers, die nog voort leeft).

Over het koningschap van Lodewijk Napoleon wordt, zoals bekend, gunstig geoordeeld. Alhoewel hij zo kort na de Franse Revolutie geen adel kon creëren, heeft hij wel titels verleend. Deze titels waren aan een gebied verbonden en niet -zoals bij ons gebruikelijk is geworden- aan de achternaam. Aan deze grondgebonden titel was een jaarlijkse dotatie verbonden. Aldus werd Dumonceau graaf van Bergerduin en Van Kinsbergen graaf van Doggersbank. De titels herinnerden aan een belangrijke slag, waar zij het bevel bij voerden.

Lodewijk Napoleon

Er waren drie voormalige Kleefse gebieden in de buurt van Arnhem te begeven: de buitenlander Avigdor werd graaf van Malburg, Verhuell graaf van Sevenaer (zonder huis Sevenaer) en De Winter graaf van Huissen. Twent vervolgens werd graaf van Rozenburg  en Travers baron van Jever, met inbegrip van het kasteel. Jever ligt ten N-W van Wilhemshafen in Oost-Friesland. Dat Oost-Friesland bij het Koninkrijk Holland was gevoegd (als compensatie voor Zeeuws-Vlaanderen) is niet zo verwonderlijk, als men bedenkt dat de Oostfriezen tijdens het ancien régime geregeld bij Groningen politieke steun hebben gezocht.

Toen Nederland bij het keizerrijk was ingelijfd, werd er met betrekking tot titulatuur een ander stelsel gehanteerd. Een groot deel van de adel van de Nederlandse Republiek of direkte afstammelingen ervan kreeg een persoonlijke titel van chevalier, respectievelijk baron, of comte de l’empire. Ridder was voorheen geen Nederlandse titel. De titel graaf had ten tijde van de Republiek voornamelijk betrekking op een rangverhoging door een buitenlandse vorst, en gold slechts als titre de courtoisie. Toen Edmond von Loë-Imstenraedt, 1749-1813, comte de l’empire werd, kreeg hij een hogere rang dan hij vroeger had als Freiherr/ baron had. Enkele afstammelingen van hem behoren tot de huidige Nederlandse adel. (Voornoemde graaf Edmond kreeg de titel in 1808, hij woonde buiten het koninkrijk Holland).

Maar ook burgers werden begiftigd met een persoonlijke titel. Gedeeltelijk zijn zij na 1813 tot de adel van het Nederlandse koninkrijk gaan behoren, maar natuurlijk niet omdat hun titel werd erkend. Van de meesten kan men zeggen, dat zij ook zonder ‘noblesse d’empire’ in Nederland nobilitatie zouden hebben gekregen. Alleen konden zij nu bogen op een vroegere titel. Als zodanig vormen zij een selecte groep binnen de (nieuwe) Nederlandse adel. In sommige gevallen is de titel uit de Napoleontische periode toch van invloed geweest bij de latere adelsverlening, bijvoorbeeld bij graaf Dumonceau (thans Belgische adel), graaf Van Zuylen van Nyevelt (hedentendage bekend van Duinrell) en ridder De Bye (primogenituur-titel).

Voor een uniform Nederlands adelsbeleid is dit wel een lastige omstandigheid. Tot deze groep behoort verder: Barnaart, Van Doorn, Michiels, Schimmelpenninck (bekend van Rutger Jan, raadpensionaris), Serraris, Van Styrum en geëmigreerd naar Groot-Brittannië: Wichers. Varianten van enkele namen: Barnaart van Bergen (bij Alkmaar), Van Doorn van der Boede (bij Middelburg), Michiels van Kessenich (bij Weert, Belgische grens), Van der Does de Bye (bestaande adellijke naam Van der Does aan stamnaam De Bye toegevoegd; De Willebois deed hetzelfde).

Onnodig te zeggen dat deze groep eens veel omvangrijker was en door uitsterven flink is geslonken.  De meesten uit deze groep hadden in de Napoleontische tijd een bestuurlijke functie als prefect of maire/ burgemeester. Opmerkelijk is dat Paul Bosch van Drakestein, maire van Utrecht, van de titel chevalier de l’empire verstoken bleef, terwijl zijn zwager Henri Michiels van Kessenich, maire van Roermond, dit wel werd. Misschien was de achtergrond hiervan, dat de katholieke Bosch in het protestantse Utrecht een flinke oppositie te duchten had met alle spanningen van dien.

De maire van Rotterdam, Carel Blankenheym, was weer wel chevalier, terwijl hij of zijn nazaten niet tot de Nederlandse adel behoren. Daarvoor bleef de familie waarschijnlijk te veel actief als ondernemer, alhoewel er tevens veel huwelijksallianties met de adel zijn – o.a. met Bosch. Voor de volledigheid: maire van Haarlem was Wilem Barnaart (van Bergen).   Bij Dumonceau en Serraris is aan het opgestoken zwaard in het familiewapen snel te zien, dat een voorouder comte, respectievelijk chevalier de l’empire was op grond van een hoge militaire functie. Onder Napoleon waren de heraldische regels strict geregelementeerd. (Zie hiervoor op internet: système héraldique napoléonien). Van Doorn heeft als wapenspreuk: ‘Doe wel en zie niet om’. Het was de wapenspreuk van koning Lodewijk Napoleon.

Titus von Bönninghausen

Oorspronkelijke publicatie: Chevalier, Baron, Comte de l’Empire, in: Van Adel, Nieuwsbrief van de Nederlandse Adelsvereniging, 2008, p. 24-25.

Chevalier, Baron, Comte de l’Empire