Een van de bekendste werken van de schilder Velázquez is ‘De overgave van Breda’, ook genaamd ‘Las Lanzas’ (1635). Deze bijnaam heeft het vanwege het grote aantal pieken en lansen dat op het doek is te zien. Centraal in de voorstelling staan de gouverneur van Breda, Justinus van Nassau (1559-1631), en diens tegenstander, Ambrosio Spínola (1569-1630). Laatstgenoemde was een groot veldheer, hetgeen door niemand werd betwist. Tevens gold hij als een ware gentleman, een ‘gentiluomo’, hetgeen op het schilderij duidelijk naar voren wordt gebracht. Dit gegeven vormt een goede aanleiding, om dit meesterwerk hier onder de aandacht te brengen.

De overgave van Breda

Na een belegering van ruim negen maanden (augustus 1624 – juni 1625) door de Spanjaarden onder bevel van Spínola gaf Justinus van Nassau (onwettige zoon van Willem de Zwijger) zich uiteindelijk over. Deze Spaanse overwinning wordt hier niet, zoals gewoonlijk, gememoreerd met een panoramisch beeld van de belegering, maar met het overhandigen van de sleutel van Breda. Opvallend is daarbij de hoffelijk houding van de beide hoofdpersonen. Heel edelmoedig en menselijk richt Spínola zich tot de voormalige gouverneur van de Nassau-stad. Hij lijkt geen acht te slaan op de sleutel die hem galant wordt aangereikt, terwijl hij zijn commandostaf en zijn hoed nonchalant in één hand vasthoudt. Spínola’s aandacht is vóór alles op Justinus van Nassau zelf gericht.

Naar alle waarschijnlijkheid heeft er overigens helemaal geen overdracht van een sleutel plaatsgevonden en gaat het dus om een bedenksel van Velázquez. Waar wél zekerheid over bestaat, zijn de capitulatievoorwaarden. Die waren gunstig voor de verliezers: er werden geen financiële eisen gesteld en er werd niet geplunderd. De overwonnen militairen kregen een vrije aftocht en verlieten de stad op eervolle wijze, met ‘vliegende’ (zwaaiende) vaandels en slaande trom.

Reeds lang wordt erover gespeculeerd, wie de andere personen op het schilderij zijn. Om er achter te komen wie de (regiments)commandanten tijdens het beleg waren, kan men de vele militaire kaarten raadplegen. Die vermelden namelijk meestal hun posities – vooral die van de belegeraars.

Kaart van het beleg

Er bestaat een groot aantal contemporaine kaarten van het beleg van Breda: naast die uit H. Hugo’s ‘Obsidio Bredana…’ (1626), die van Callot, Untzen, Blaeu, Verhoeven, Visscher en anderen. Daarop is te zien dat het Spaanse stafkwartier van Spínola zich ten zuiden van Breda, bij Ginneken, bevond. Verder ten zuiden van de stad, in de omgeving van het Ulvenhoutsebos, verbleef de ruiterij onder de graaf van Salazar. Het totale belegeringsgebied was in vier vakken verdeeld.

Te Ginneken, maar dichter bij de stad, lag het legerkamp van de plaatsvervangend vakcommandant van Ginneken, de Medina. In het westen, in het vak Princenhage, was het legerkamp onder de graaf van Isenburg gevestigd. In het oosten, bij Teteringen, lag het legerkamp van de baron van Balançon. (Hij werd na de overgave de nieuwe gouverneur van Breda.) In het noorden stond een deel van het vak Hartelbergen-Terheijden (de sector inclusief de huidige ‘Spinolaschans’) onder bevel van de vakcommandant Baglioni, afkomstig uit Milaan, terwijl de sector Terheijden (het dorp zelf) onder de Napolitaan Roma viel.

Tenslotte bivakkeerde vanaf 31 oktober 1624 ten noorden van Teteringen, op de Vrachelse Heide, als extra ‘vak’: de algemene reserve onder het commando van don Carlos Coloma. Hiertoe behoorden onder andere de regimenten van de graaf van Anholt en de baron van Beauvoir. Bij Made bevond zich aanvankelijk het stafkwartier van de Staatse troepen, onder prins Maurits (in dienst van de Staten-Generaal). Een bekende generaal en ‘condottieri’ die moet worden genoemd is Ernst van Mansfeld (de ‘wilde Mansfelder’). Kolonels aan Staatse zijde waren bijvoorbeeld: de markies van Hauterive en een graaf van Hoorne.

Opmerkelijk was de overgang geweest van graaf Jan VIII van Nassau-Siegen tot het katholicisme. Hij werd op 31 oktober 1624 als plaatsvervangend bevelhebber voor Spínola in het stafkwartier geplaatst. Andere bekende namen in het katholieke kamp waren graaf Hendrik van den Bergh (tot 31 oktober 1624 plaatsvervangend bevelhebber voor Spínola, daarna commandant over de bevoorradingscorridor), de prins van Barbançon en de hertog van Neuburg. In mei 1625 ondernamen troepen aan Staatse zijde een poging om de Spaanse omsingeling (‘circumvallatie’) bij Terheijden te doorbreken. Toen die was mislukt, capituleerden de vesting en stad Breda.

De afgebeelde personen

Het schilderij werd pas tien jaar na het beleg van Breda vervaardigd. Dit als een opdracht van koning Filips IV, voor diens paleis Buen Retiro. Velázquez zelf is nooit in Breda geweest. En de militairen kende hij ook nauwelijks. Maar markies Spínola had hij tijdens een reis wel langere tijd meegemaakt. Velázquez kan hem uit het geheugen hebben geschilderd. Het is de vraag of Justinus van Nassau levensecht is weergegeven. Er bestaat wel een portret van hem door Van Ravesteyn, maar daarvan is weer niet zeker of het echt om Justinus gaat. Bij de andere hoofdpersonen op het doek komt men niet verder dan de vraag aan wie Velázquez kan hebben gedacht, zonder dat het om werkelijke gelijkenissen gaat.

De licht gebogen heer achter Spínola, kijkend naar Justinus van Nassau, zou de nieuwe gouverneur van Breda kunnen voorstellen: de baron van Balançon. In het midden aan Spaanse zijde staat wat naar achteren (bij het begin van het vaandel) wellicht don Carlos Coloma, ‘maestro de campo general’. Hij kijkt met een open blik recht voor zich uit. Voor Coloma staat rechts een jongeman (omgewend) die het paard van Spínola vasthoudt en links iemand die de toeschouwer van opzij bedachtzaam aankijkt. De laatst bedoelde persoon had Velázquez eerder al eens geportretteerd, althans iemand die op hem leek. Het gaat om don Pedro de Barberana, thesaurier van de koning. Vroeger, toen dit nog onbekend was, zag men graaf Jan van Nassau-Siegen in hem. Of men hield hem voor hertog Wolfgang von der Pfalz-Neuburg. De gedachte dat het bij de man helemaal rechts -met de flambard- op om Velázquez zelf gaat, heeft men opgegeven.

Van Nassau La Lecq

Aan de andere zijde staat achter Justinus van Nassau -met het witte wambuis aan (kleur van de overgave?, vergelijk een witte vlag) en met een nadrukkelijk opgeheven vinger- waarschijnlijk Willem van Nassau (1601-1627), de oudste zoon van prins Maurits en zijn concubine Margaretha van Mechelen. Deze opvatting werd in 1996 voor het eerst geopperd door mevrouw Winkel-Rauws. Willem was heer van de Leck, wat resulteerde in de achternaam Van Nassau la Lecq. Prins Maurits (1567-1625) had uitsluitend onwettige kinderen, -acht in getal-, waaronder drie bij nota bene de katholieke Margaretha van Mechelen. (Margaretha’s moeder stamde op haar beurt uit een bastaardtak Van Nassau). Voornoemde Willem ‘La Lecq’, was dus een oomzegger van Justinus van Nassau. Het is bekend dat bij de uittocht uit de vesting Breda, op 5 juni 1625, de 65-jarige Justinus van Nassau aan weerszijden vergezeld werd door twee zonen van prins Maurits, namelijk Willem La Lecq en Lodewijk.

De overgave van Breda 2015 Coloma

Op het schilderij krijgt Willem een hand op zijn linkerschouder. Deze is wel als troost bedoeld, omdat zijn vader in april was overleden. De troostende hand kan van kolonel Sir Charles Morgan (1575-1642) zijn. Hij was een schoonzoon van Filips van Marnix van Sint-Aldegonde, volgens velen de bedenker van de tekst van het Wilhelmus. (Er bestond ook een familierelatie tussen Charles Morgan en Justinus van Nassau, via Justinus’ echtgenote). Willem La Lecq is reeds in 1627 omgekomen bij het beleg van Groenlo. De heerlijkheid de Leck vererfde op zijn reeds eerder genoemde volle broer Lodewijk. Van hem stamt het geslacht van de graven van Nassau la Lecq af, dat in de 19e eeuw uitstierf (In het Nederland’s Adelsboek kortweg vermeld als: graven van Nassau).

Toch was Willem La Lecq niet kinderloos gebleven. Op zijn beurt had ook hij weer een onwettige zoon, eveneens genaamd: Willem van Nassau (1620 – na 1681). Laatstgenoemde Willem trouwde in 1650 met Geertruijd Mulder. Hun vele afstammelingen staan vermeld in A.W.E. Dek: Bloedverwanten van prins Maurits (1993). Men kan wel stellen dat het heroïsche Wilhelmus -volkslied sinds 1932- door deze buitenechtelijke Willems een merkwaardige bijklank heeft gekregen. (Willem de Zwijger was, naast vader van vijftien kinderen, met Justinus dus zelf ook vader van een onechte zoon. Daarnaast heeft Willem de Zwijger een dochter van zijn wettige echtgenote, prinses Anna van Saksen, expres niet erkend: Christina von Dietz. Haar lijfelijke vader was namelijk Jan Rubens, meer bekend als vader van de beroemde schilder Peter Paul Rubens).

Vanuit Spaans standpunt gezien was de Nederlandse Opstand onder de Nassaus onwettig. Het is daarom pikant dat het bij de hoofdpersonen op het schilderij van Velázquez uitgerekend om twee ‘onwettige’ telgen Van Nassau zou gaan. Overigens had prins Maurits vanwege het dynastieke belang op zijn sterfbed van zijn halfbroer prins Frederik Hendrik geëist snel met iemand van hoge adel te trouwen, hetgeen op 4 april 1625 gebeurde. Dit onder het dreigement van Maurits dat hij anders alsnog Margaretha van Mechelen ten huwelijk zou vragen. Hun kinderen zouden daarmee namelijk uiteindelijk toch worden gewettigd, wat hen tot volwaardige erfgenamen zou maken. (Prins Maurits was zelf niet met een vorstelijk persoon getrouwd. Daarbij speelde een rol, dat het onduidelijk was waar zijn bezittingen werkelijk uit bestonden. Frederik Hendrik was in 1625 reeds vader van de onechte Frederik van Nassau-Zuylestein).

Het schilderij (details)

Het populaire schilderij door Velázquez bevindt zich in het Museo del Prado te Madrid. De stad Breda heeft er twee kleinere kopieën van. (De een bevindt zich in het stadhuis en de ander in het Breda’s Museum. Het origineel meet 367 x 307 cm). Helemaal rechts op het doek is het vaandel van Spínola te zien, dat eigenlijk behoort te zijn: een rood Bourgondisch schuinkruis op een wit-blauw geblokte ondergrond. Over de schouders van Justinus van Nassau heen is in de verte een Staats vaandel zichtbaar, met banen in de kleuren: blauw, oranje, wit. De sjerpen die Spínola en de Barberana over hun harnas dragen zijn rood, de kleur van Habsburg (Spanje). Justinus heeft vanzelfsprekend een oranje sjerp om.

Het paard van Spínola is zeer aanwezig bij het tafereel. Het beweegt ongedurig met het rechter achterbeen. Voor het paard van Justinus, dat ons van de overkant aankijkt, zou voor Velázquez hetzelfde fraaie paard model hebben kunnen staan. De persoon ‘met de wipneus’ die links vooraan vrijmoedig naar de toeschouwer kijkt, draagt een musket over de schouder. Met enige moeite is verder, voorbij de opgehouden sleutel, de uittocht van het Bredase garnizoen te zien. Daarachter ligt in de verte Breda. De grote lichte vlek links van de stad is de Vuchtpolder.

In 1637, kort na het gereedkomen van het schilderij, werd Breda door prins Frederik Hendrik heroverd. Daarbij speelde mee, dat voor Spanje oorlogvoering in Zuid-Europa prioriteit kreeg boven de strijd in het Noorden. De eerder genoemde opperbevelhebber Carlos Coloma schreef een boek over een periode uit de Tachtigjarige Oorlog, dat later werd herdrukt (Las guerras de los Estados Baxos, 1588-1599). Een tak van zijn familie vestigde zich in de Nederlanden. Die stierf uit met Jean Ernest graaf de Coloma (1747-1825).

Namen en titels

De hiervoor vermelde personen zijn vollediger aangeduid als: Ambrosio Spínola, markies van Los Balbases; Luis de Velasco, graaf van Salazar; don Francisco de Medina Carranza; Claude de Rye de la Palud, baron van Balançon; Ernst graaf van Isenburg en Grenzau; Claude-François de Cusance, baron van Beauvoir; Johan Jacob graaf van Bronckhorst-Batenburg, heer van Anholt; Jan graaf van Nassau-Siegen, markies van Monte Caballo; don Pedro de Barberana y Aparregui; Hendrik graaf van den Bergh (‘s-Heerenberg), heer van Stevensweerd; Albert de Ligne, prins van Barbançon, graaf van Arenberg; Carlos Coloma de Saa, markies van Espinar.

Maurits (eigenlijk Moritz) graaf van Nassau, sinds 1588 (officieel 1609) markies van Veere en sinds 1600 graaf van Meurs, vanaf 1618: prins van Oranje, baron van Breda, enzovoort. François de l’Aubespine, markies van Hau(l)terive, baron van Châteauneuf; Peter Ernst van Mansfeld, markies van Castelnuovo; Adolf Filips graaf van Hoorne, heer van Lokeren. Tenslotte was Paolo Baglioni commandant-eigenaar van een Lombardische tercio. Carlo Roma behoorde tot de tercio Campolattaro. (De Napolitaanse tercio van Giambattista de Capua, prins van Caspuli en Conca, markies van Compalataro).

* Veel dank gaat uit naar Cees Eimermann (Breda). Niet alleen voor diens deskundige informatie, maar tevens voor het zeer nauwkeurig doornemen en corrigeren van deze bijdrage.

Titus von Bönninghausen

Oorspronkelijke publicatie: De overgave van Breda*, in: Van Adel, Nieuwsbrief van de Nederlandse Adelsvereniging, 2015-I, p. 44-49.

Literatuur

  • López-Rey: Velázquez, the complete works (2014); idem: Velázquez, painter of painters (1996);
  • Vosters: Het beleg en de overgave van Breda (1993);
  • Winkel-Rauws ‘Familieleed op Las Lanzas’?, in: Jaarboek De Oranjeboom, 49 (1996) 186-193.
  • Rooze en C. Eimermann: De belegering van Breda door Spínola,1624-1625 (2005);
  • van Dongen en H. Verbeem (red.): Ambrogio Spinola 1622 (2008);
  • Gehring en P. Weibel (red.): Mapping spaces, network of knowledge in 17th century landscape painting (2014). I
  • Internet: www.tercios.org

De overgave van Breda*