Mollerus, Stratenus, Leyssius, Quintus

Er zijn bij de Nederlandse adel drie geslachten met een familienaam, die in de 17e eeuw werd ‘gelatiniseerd’. Het betreft steeds gecreëerde adel met verheffingen in de periode 1815-1850. Twee daarvan, Mollerus en Stratenus, zijn Baron bij recht van eerstgeboorte. Het andere is Leyssius. Verder is er nog de familie Quintus aan toe te voegen. Alleen gaat het daarbij in feite om een Romeinse voornaam -Quintijn, afgeleid van Quintus (‘de vijfde’)- die vervolgens een geslachtsnaam is geworden. Meerdere leden van de familie Quintus zijn geadeld, maar voor de toekomst heeft vooral de verheffing uit 1838 nog relevantie. Want alleen die tak heeft nog stamhouders, zij het in het buitenland. Volledigheidshalve dient bovendien het geslacht Martini Buys te worden genoemd, verheven in 1844. (Martini was oorspronkelijk: Martens.) Deze familie woont al decennia lang in Vlaanderen en is in mannelijke lijn uitgestorven.

Wat opvalt is dat zowel bij het geslacht Mollerus, als Stratenus, als Martini er in de 17e eeuw sprake is van een theoloog in de familie wiens beroep dominee (predikant), of hoogleraar was. Dit kan zijn als voorouder, of in het geval van Stratenus als een broer die aan het hoofd staat van een niet geadelde tak van enkele generaties dominees. (Daarbij mag de kanttekening worden geplaatst, dat katholieke priesters celibatair zijn en dus geen kinderen hebben om de naam door te geven). Bij de familie Leyssius was er in die tijd een schoonvader -François Meyvaert (Meyvartius), 1585-1640- die Professor was in de logica.

De situatie in België laat een ander beeld zien, alhoewel het om te weinig geslachten gaat voor een werkelijke vergelijking. Zo behoorde er het bekende Hôtel Curtius in Luik -thans museum- toe aan de wapenhandelaren de Curtius (oorspronkelijk de Corte), door Keizer Ferdinand II geadeld in 1627. Deze familie is uitgestorven. Dit is niet het geval met het bekende geslacht van voormalige uitgevers Moretus, eerder Moerentorf geheten. Hun complex van woning en drukkerij in Antwerpen is thans bekend als het Plantin Moretusmuseum en heeft als zodanig een plaats op de Werelderfgoedlijst van UNESCO gekregen.

De familie Moretus Plantin de Bouchout (kasteel Boechout ten zuiden van Antwerpen) is Graaf bij recht van primogenituur. Het derde te noemen geslacht is dat van de Baronnen de Mévius (vroeger Mewes geheten). David Mevius, 1609-1670, was een groot rechtsgeleerde. In 1665 is hij geadeld. De familie de Mévius vergaarde later een kapitaal als bierbrouwers en behoort thans tot de meest vermogende Belgen. (Door participatie in ’s werelds grootste brouwerijketen AB InBev, waartoe veel bekende biermerken behoren).

Humanisten. Reuchlin, van Foreest, van Heurn

Het gebruik van verlatijnste en vergriekste namen kwam in de Middeleeuwen al voor. Het paste destijds eenvoudigweg bij de omgangstaal van geleerden en studenten. De humanisten hadden later bovendien bezwaar tegen katholieke namen. Een bekende humanist was de Zuidduitser Johannes Reuchlin, 1455-1522. Hij was naast filosoof, taalkundige (hebreïcus), tevens jurist en diplomaat. In 1492 is hij geadeld, samen met zijn jongere broer Dionysius. Het Griekse pseudoniem voor hen was Kapnio/n. (Dit is een vertaling van Reuch/lin, opgevat als Rauch; rook/je. Hun Latijnse bijnaam ‘Phorcensis’ was een verwijzing naar hun geboorteplaats Pforzheim). Van Dionysius stamt volgens een -verder onbewezen- familieoverlevering uit 1674 de tak af, die in 1880 in de Nederlandse adel is ingelijfd. Deze tak telt, ook al weer, veel dominees. Johannes en Dionysius Reuchlin hadden nog een zuster Elisabeth. Zij was veelzeggend genoeg de grootmoeder van kerkhervormer Philipp Melanchton, 1497-1560. (Zijn naam luidde eigenlijk Schwarzerd; melas is Grieks voor zwart).

Het gezin Reuchlin was tijdgenoot van Desiderius Erasmus, 1466-1536. Ook hier gaat het om een humanistennaam, die wel grappig gevonden is. Hij heette eigenlijk Gerrit Gerritszoon. Desiderius komt van het Latijnse ‘desiderare’, begeren. En Erasmus hangt samen met het Griekse ‘eros’, begeerte. (Gerrit of Geert -Erasmus dus- was buitenechtelijk geboren). Vermelden wij hier ook diens arts, de Zwitser Paracelsus, 1493-1541. Hij dreef de spot met zijn adellijke achternaam die eigenlijk luidde: Bombast von Hohenheim, waarbij de stamnaam Bombast misschien ooit Banbast was. In de literatuur komt men Paracelsus tegen als Philippus Aureolus Theophrastus Bombastus von Hohenheim.

Een vermaarde Nederlandse arts vervolgens was de edelman Pieter van Foreest, 1521-1597, ofwel Petrus Forestus. Hij droeg bovendien als erenaam ‘de Hollandse Hippocrates’. Nog een andere beroemde arts was Johannes van Hoorn, 1543-1601, alias van Heurn, of Heurnius. Johannes had geleerde zoons en verdere afstammelingen, die Heurnius als erfelijke familienaam voerden. Maar later veranderden zij dit weer terug in: van Heurn. In 1900 werd Ir. Johan van Heurn in de adel opgenomen. (De familie stamt waarschijnlijk via bastaardij uit de Graven van Horne, waar ook het familiewapen van getuigt. Zie bijgaande afbeelding).

Via internet (mooie afbeeldingen)

Het geslacht Röell telt een aantal geleerden. Het bekendst waren Professor in de theologie Herman Alexander Röell, 1653-1718, en diens zoon Dr. Gulielmus, 1700-1775, hoogleraar in de geneeskunde. Soms komen zij voor als Röellius. Zij zijn op internet apart vermeld bij Wikipedia, waar tevens hun portret is te vinden. Via dezelfde weg kan men ook een indruk krijgen van een belangwekkend monument in Leiden, de Bibliotheca Thysiana (1655). Deze bibliotheek is nagelaten door een telg van de ‘professorenfamilie’ Thysius. (Een deel van de Nederlandse adel telt Thysius onder de verre voorouders, vooral via de voorvader Mr. David du Tour).

Tenslotte kan op Jan Gaspar Gevaerts worden gewezen (Gevartius), 1593-1666. Naast stadssecretaris van Antwerpen was hij tevens filoloog. Rubens heeft hem in de stijl van de humanisten geportretteerd, samen met een borstbeeld van Keizer Marcus Aurelius, over wie Gevartius een boek schreef. Hij behoorde weliswaar niet tot de geadelde familie Gevaerts. Maar het schilderij uit ca. 1627 is hier heel toepasselijk en te mooi om onvermeld te laten.

De families afzonderlijk

Over de meeste van de hier behandelde geslachten kan men zich het beste via het Nederland’s Adelsboek nader informeren. Daarin zijn ook uitgestorven families opgenomen, zoals (alfabetisch op stamnaam): Junius van Hemert en Fannius Scholten. De ‘nevennamen’ Junius en Fannius zijn waarschijnlijk latiniseringen van: de Jong, respectievelijk Fagne (Frans voor: veen). Eveneens uitgestorven is Fabricius. Aan het begin van dit Hollandse magistratengeslacht stond een smid (vertaald: faber), die vervolgens scheepsbouwer werd. Later kreeg hij zitting in de vroedschap. Bij de familie van Brienen van Ramerus speelde er iets anders. Men pretendeerde er van zeer hoge Franse adel te zijn en te behoren tot het Huis de Brienne. Hier ging het niet om een Latijnse verfraaiing, maar om het fabeltje oorspronkelijk de Brienne de Rameru(pt) te heten.

Martini Buys

Ter aanvulling op de geschiedenis van de familie Martini Buys is te vermelden, dat hun kasteel Loenersloot (bij Abcoude) sinds 2011 door het Utrechts Landschap wordt beheerd. Het kasteel dat eerder aan het geslacht Strick van Linschoten had toebehoord, kwam door huwelijk (mede) aan Paul Martini Buys, 1765-1836. Diens ouders, Antonie Martini en Eva Buys, waren achterneef en -nicht van elkaar. Dit blijkt uit de acht ‘kwartieren’ van Paul, dus de namen van diens overgrootouders. Die van vaderszijde waren: Martini x Buys (Geertruyd); Schagen x Winteroy. En van moederszijde: Buys (Willem) x Lestevenon; de Grande x Casteleyn. (Genoemde Willem Buys was raadpensionaris van Holland in 1746 en de broer van Geertruyd Buys. Zij waren geen familie van Paulus Buys, in de 16e eeuw eveneens raadpensionaris van Holland. Hij werd hierin opgevolgd door Johan van Oldenbarnevelt). Martini Buys heeft een martiale wapenspreuk: tangenti resisto. Vrij vertaald: ik weersta degene die mij aanraakt.

Quintus

Deze typisch Groningse familie raakt waarschijnlijk van Nederland vervreemd. Dit begon reeds met Roelof Quintus, 1880-1954, afkomstig van huis Glimmen (Haren). Hij vertrok naar Nederlands-Indië. De Groningse achtergrond van zijn familie blijkt duidelijk uit de namen van zijn overgrootouders, die waren: Quintus x Wichers; Quintus x Emmen en Wichers x Trip; Wichers x Trip. Roelof had een zoon Johan, 1916-1986, die tegen de Japanners vocht en op Java en Sumatra drieënhalf jaar in een Japans concentratiekamp heeft doorgebracht. (Een andere zoon is in de strijd tegen de Japanners gesneuveld). Johan was eerder in Zwitserland op school geweest, zodat hij het Frans beheerste. Na de oorlog vestigde hij zich in Parijs en werd er directeur van de Holland-Amerika-Lijn (France).

Zijn zoon Roelof, geb. 1947, studeerde in de Franse hoofdstad, maar tevens in de VS. Daar vond hij zijn vrouw. Zij wonen heden ten dage in Gloucestershire (GB). Hun zoon Johan en hun dochter Alexia studeerden in Groot-Brittannië, Zwitserland en de VS. Zij zijn nu, ieder weer met een eigen gezin, gesetteld in Londen. (Zes kleinkinderen, waaronder twee jongens Quintus. Dochter Alexia is getrouwd met Tom Hill-Norton, zoon van vice-admiraal Sir Nicholas, weer de zoon van First Sea Lord Sir Peter Hill-Norton.) De wapenspreuk van Quintus is overigens dezelfde als die van de provincie Groningen: vis unita fortior; vereende kracht is sterker.

De familie Quintus heeft welwillend bovenstaande informatie verstrekt. Hierna volgen de bijdragen, die door leden zelf van de betreffende families zijn geschreven. Bij het geslacht Leyssius is er overigens nog een tak van Rheineck Leyssius. De achtergrond van deze dubbele naam is dat ooit werd verondersteld, dat de familie Ley(n)s uit de dynasten van Rheineck stamde. (Gezien het familiewapen Leyssius zijn toen meerdere geslachten Rheineck/ Rhieneck met elkaar verward). De geografische herkomst vervolgens van het geslacht Mollerus, oorspronkelijk Moller geheten, moet in het Duitse Molsberg worden gezocht, boven Koblenz en Nassau. Een ‘moller’ was een molenaar. De vergriekste vorm overigens van de achternaam Moller, Möller of Müller gaat uit van ‘myle’ (molen) en is in Duitsland eigenlijk veel gangbaarder: Mylius.

Literatuur voor verdere informatie C.E.G. ten Houte de Lange en A.D. de Jonge: Het dubbele namen boek, van Van der Aa Criellaert tot Zwigtman van Noppen, van Aalstius den Appel tot Zwerus, van Adriaenssens Melanis tot Zethraeus; een overzicht van samengestelde achternamen en van Griekse en Latijnse namen (2007); F. van Lieburg: Profeten en hun vaderland, de geografische herkomst van de gereformeerde predikanten in Nederland van 1572 tot 1816 (1996). Wat de geschiedenis van een aantal oude universiteiten betreft kan men terecht bij W. Otterspeer voor die van: Leiden (2008); G. Jensma: Franeker (1985); K. van Berkel: Groningen (2014); H. Jamin: Utrecht (2001); P.J. Knechtmans: Amsterdam (2007).

Titus von Bönninghausen

Oorspronkelijke publicatie: Mollerus, Stratenus, Leyssius en Quintus, in: Van Adel, Nieuwsbrief van de Nederlandse Adelsvereniging, 2013-I p. 20-29 (p. 20-23, overig privaat).

Latijnse namen