Sinds 1994 is er een officiële wet waarin opname in de Nederlandse adel wordt geregeld. Gemiddeld verdwijnt er bij de Nederlandse adel door uitsterven één naam per jaar. Door de mogelijkheid van ‘inlijving’ wordt de Nederlandse adel gelukkig ook weer aangevuld met leden van andere geslachten.

Sinds de Wet op de adeldom (1994) wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken een terughoudend adelsbeleid gevoerd en zou het extra lastig moeten zijn om te kunnen worden ingelijfd. Het geslacht waaruit de verzoek(st)er stamt dient namelijk te behoren tot 1: de wettelijk erkende adel van een land met 2: een vergelijkbaar adelsstatuut (‘statuut’ wil zeggen: de manier waarop adel wordt verkregen en wordt doorgegeven). In het navolgende zal blijken dat alle verzoeken tot inlijving hadden kunnen worden afgewezen, of althans niet de vroegere rang verleend had hoeven te worden. Het is mooi dat de adel wordt versterkt met nieuwe opnames. Er ontstaat wel een probleem waar verzoeken tot inlijving worden afgewezen indien het Duitse of Franse adel betreft. Het adelsbeleid krijgt zo een volstrekt willekeurig karakter. Leden van de volgende geslachten zijn door inlijving tot de adel van ons land gaan behoren:

  1. Prins(es) de Bourbon de Parme, vanwege Spaanse adel (1996). De Hoge Raad van Adel stelt als adviseur van de Minister dat Italië (Parma) of Frankrijk (de Bourbon) geen wettelijk erkende adel heeft. Navraag door ondergetekende bij de Spaanse overheid leverde echter op dat Spanje weliswaar wettelijke adel heeft, maar dat leden van de Bourbon de Parme daartoe niet hebben behoord. De Nederlandse inlijving is dus onrechtmatig. Overigens werd in Nederland tevens het predicaat Koninklijke Hoogheid verleend, waardoor ons land thans twee Koninklijke families telt. In België is er maar één Koninklijke familie. Prins Lorenz de Habsbourg, echtgenoot van prinses Astrid, is er doorluchtige Hoogheid. De Bourbon is de oudste West-Europese familie.
  2. De Lange (van Bergen), vanwege Deense adel (1996). De Deense Grondwet bepaalt dat ‘voorrechten verbonden aan adel, titel of rang zijn afgeschaft’. De Hoge Raad van Adel redeneerde ruimhartig: ‘dus is er adel, anders kun je geen rechten afschaffen’. De Raad leest aldus meer dan er staat, want feitelijk laat de Deense wet zich niet over adel uit. Er is dus geen wettelijke adel in die monarchie, zodat de inlijving onrechtmatig is. Overigens is ongetitelde adel in Denemarken onzichtbaar, er zijn geen distinctieven als ‘von, de, jonkheer’.
  3. Ridder von Devivere, vanwege Belgische adel (1999). Het Zuid-Nederlandse diploma van een voorouder uit 1792 met de titel ridder, dat in de Napoleontische tijd verviel is later niet opnieuw in België (of Duitsland waar de familie woonde) bevestigd. Von Devivere behoorde tot geen enkele wettelijke adel. Ook hier is de inlijving, waarbij de titel van ridder is gehomologeerd, onrechtmatig.
  4. Baron Prisse, vanwege Belgische adel (2001). Een voorouder werd in 1844 verheven; in 1921 baron bij eerstgeboorte. De Nederlandse inlijving is terecht, maar de titel baron is zeer welwillend, want zuivere verheffingen kwamen in Nederland in 1921 niet meer voor, zeker niet met een titel. Ruyssenaers werd in 1904 verheven en de hoogbejaarde Jhr. van Lawick van Pabst kreeg in 1906 rangverhoging als baron. Latere verheffingen betroffen leden van geslachten die reeds tot de Nederlandse adel behoorden zoals van Rijckevorsel (1936), de Beaufort (1937), of van Buttingha Wichers (1938). Bij van Valkenburg (1939) ging het om een regentenfamilie ten tijde van de Republiek.
  5. Ollongren, vanwege Zweedse adel (2002). Sinds 1975 is het in het koninkrijk Zweden niet meer mogelijk te worden (De laatste verheffing was in 1902: Hedin. En de laatste inlijving in 1974: von Samson Himmelstjerna). Adellijke titulatuur wordt er sinds 1969 niet meer in officiële documenten vermeld, hetgeen overigens alleen voor getitreerde adel een verandering inhield. Strikt genomen is het adelsstatuut er afwijkend; iemand met oorspronkelijk Nederlandse adel kon in 2002 niet tot de Zweedse adel toetreden. De Nederlandse inlijving is dus genereus. (Sinds 2003 is adel in Zweden overigens uitdrukkelijk een privé organisatie. In de republiek Finland is adel daarentegen nog steeds wettelijk erkend).

De inlijving van vooral de Bourbon de Parme laat nog een merkwaardige consequentie van de Wet zien. Aangezien de hertogelijke tak Parma als jongere tak van het huis Bourbon tot meerdere adellijke stelsels behoorde, zou deze jongere tak meer kans maken bij een inlijving hier dan de hoofdtak. Vergelijk een familie als prins/markies Imperiali: de hoofdtak blijft in het Italiaanse stamgebied (beperkt zich aldus tot één stelsel) en een jongere tak zwermt uit en vestigt zich in een volgend land, nl. België. Terwijl de hoofdtak traditioneel meer prestige heeft, is het voor de Nederlandse situatie bij inlijving dan gunstiger tot de jongere – in casu Belgische – tak te behoren. De conclusie dringt zich daarom op, mede gezien het voorgaande, dat het criterium van ‘wettelijk erkende adel van een land’ verkeerd is. Het is grievend voor adel die in Nederland buiten de boot valt, zoals dat bij de prinselijke familie de Bourbon de Parme het geval was bij een juiste toepassing van de Wet.

Tot slot moge hier de Duitse adel worden belicht, die niet wettelijk zou zijn volgens het betreffende advies van de Hoge Raad van Adel en dus niet voor inlijving in aanmerking komt. In Duitsland gelden adellijke distinctieven slechts als deel van de naam (sinds 1919). Daarmee zou een Duitse Graf of Freiherr (=Baron) wezenlijk iets anders zijn dan een Nederlandse graaf of baron. De Hoge Raad van Adel argumenteert dat de adel bij ons een zaak van publiek recht is en de Oosterburen het via het privaatrecht regelen. Deze redenatie is mijns inziens te oppervlakkig, zoals een voorbeeld moge verduidelijken. Vorig jaar overleed in Westfalen de eega van Constantin Freiherr Heereman von Zuydtwyck. Als echtgenote was zij: Freifrau Heereman von Zuydtwyck (geb. Freiin [barones] von Wrede) en dus niet: Freifrau Heere ‘frau’ en al helemaal niet: Freifrau ‘Damenfrau’ von  Zuydtwyck.

Het zelfstandig naamwoord Freiherr is dus geen deel van de naam, maar geldt als zodanig; daarom de vrouwelijke varianten (of bijv. bij adresseren: Freiherrn Heereman von Zuydtwyck). Ook in Nederland hangt een adellijk distinctief met de achternaam samen. Het wezenlijke in beide landen is de adellijke genealogie. En in Duitsland is het distinctief beschermd via het naamrecht, zodat het automatisch in de officiële papieren staat (terwijl er in Nederland om moet worden gestreden).

De Wet op de adeldom is dus ongelukkig en de toepassing van de Wet is dat in nog hogere mate.

Titus von Bönninghausen

Oorspronkelijke publicatie: Mislukt Adelsbeleid, in: Van Adel, Nieuwsbrief van de Nederlandse Adelsvereniging, 2008-I, p. 8-10.

Mislukt adelsbeleid