De laatste markies van Bergen op Zoom was Karel Theodoor paltsgraaf van Sulzbach (1724-1799). In 1777 volgde hij als keurvorst van Beieren op, waardoor hij later vooral als Karel Theodoor van Beieren bekend is geworden. Terwijl het markiezaat van Bergen op Zoom hem al in 1728 was toegevallen, werd hij korte tijd later, in 1733 paltsgraaf. Wat is echter een paltsgraaf?

Ook bij de familiegeschiedenis van Nederlandse geslachten als van Beijma thoe Kingma (van Beijma/ van Beyma) en Snouckaert van Schauburg treft men één of meer paltsgraven aan. Maar terwijl Karel Theodoor werkelijk regerend paltsgraaf was, ging het bij de Nederlandse families in vergelijking daarmee om enkele geringe bevoegdheden voor hen. Veel later is daar de term ‘hofpaltsgraaf’ voor bedacht.

Palts

De koningen hadden vroeger geen vaste residentie, maar reisden van de ene koninklijke verblijfplaats, de palts (die gewoonlijk niet verdedigbaar was), naar de andere. Het woord palts is afgeleid van ´palatium´ (paleis). De zogenaamde ‘ambulante’ koningen moesten zich aan de bevolking tonen en zich bij de locale machthebbers laten gelden. Bovendien werden de vorst en zijn gevolg op de palts door de onderdanen onderhouden, in een tijd dat er nog nauwelijks geld in omloop was. De koningshoeve of koningspalts, was daarmee een soort belastingkantoor.

De paltsgraaf had als taak om het hele systeem, dat met de palts samenhing goed te laten functioneren. Daartoe had hij juridische en militaire bevoegdheden. Het was een belangrijk ambt dat tijdelijk, of voor het leven kon zijn vergeven, maar dat later ook erfelijk werd. Er was een palts in Nijmegen (het Valkhof), in Utrecht (Lofen) en in Zutphen (bij het huidig plein ´s-Gravenhof). Andere, bekend uit de Karolingische geschiedenis, waren bijvoorbeeld die van Meerssen, Herstal, Jupille (bij Maastricht/ Luik) en in het huidige Noord-Frankrijk die van Ponthion en Quierzy. Het Duitsland van nu heeft ruim 400 paltsen gehad. Steden als Dortmund en Mainz danken er voor een deel hun ontwikkeling aan. De palts van Goslar staat op de Werelderfgoedlijst van de Unesco.

Bekend is de voorkeur van Karel de Grote (ca. 748-814) voor Aken, waar hij is begraven. Zes eeuwen hebben er nadien in de Akense Paltskapel kroningen plaatsgevonden van de Duitse koning. Keizer Frederik Barbarossa beleende zijn halfbroer Koenraad de Staufer (1134-1195) met de waardigheid van ‘Paltsgraaf aan de Rijn’, die Aken als oorsprong had. Het zwaartepunt van de macht was inmiddels echter meer stroomopwaarts van de Rijn komen te liggen. Daarom bepaalde Koenraad dat een burcht bij Heidelberg hoofdzetel werd van het Paltsgraafschap aan de Rijn, wat kortweg de Palts ging heten. (In het Duits ‘Pfalz’; de huidige deelstaat Rheinland-Pfalz houdt er verband mee). In 1214 werd Hertog Lodewijk I van Beieren er de nieuwe paltsgraaf.

Hij stamde uit het geslacht Wittelsbach. Zijn familie zou er blijven regeren en later keurvorst worden. Een jongere tak uit het Huis van de Palts is die van de paltsgraven van Sulzbach (Palts-Sulzbach). Bovenaan genoemde Karel Theodoor was er de laatste afstammeling van. Bij de Wittelsbachs is paltsgraaf dus tot een landsheerlijke titel geworden, terwijl deze aanduiding voor het overige in de 13e eeuw al in onbruik begon te raken. Andere opmerkelijke soevereine titels zijn bijvoorbeeld die van de landgraaf van Hessen, of van de markgraaf van Meissen. De aanduiding rijngraaf zal verderop nader worden toegelicht.

Hofpaltsgraaf

Enkele Nederlandse families hebben een voorouder, of anders een naast familielid daarvan, die paltsgraaf (Comes palatinus Caesareus) was. Hierbij ging het om een soort nevenfunctie, waarvan de oorsprong in Italië moet worden gezocht. Volgens het daar geldende Romeinse recht werd voor bepaalde aktes de medewerking van de keizer verlangd. De keizers uit de Middeleeuwen waren echter zelden in Italië en zij verleenden daarom deze rechten aan anderen. Zij kregen een ‘palatinaat’. Het hield in dat betrokkene tegen vergoeding bastaarden mocht legitimeren, adoptie bevestigde, voogdij vastlegde evenals curatorschap, ontslag uit de horigheid bekrachtigde, brieven van meerderjarigheid verleende, of notarissen benoemde. Door de verspreiding van het Romeinse recht werd het systeem van het palatinaat in het hele Heilige Roomse Duitse Rijk ingevoerd. Er zijn op die manier duizenden paltsgraven, ofwel hofpaltsgraven, geweest. Voor het overgrote deel waren dat juristen.

Aanvankelijk werd precies bepaald hoeveel kinderen er mochten worden gelegitimeerd, of notarissen benoemd enzovoort. Later gebeurde dat niet meer en kwamen er bevoegdheden bij, zoals het verlenen van de graad van doctor, het verstrekken van een wapenbrief aan een burger en het bekronen van een dichter. Aan het zogenaamde grote palatinaat -dat echter zelden werd verleend- waren nog meer bevoegdheden verbonden, namelijk het verlenen van adeldom en het zelf weer benoemen van paltsgraven. (Op basis van het grote palatinaat verleende graaf Frans-Anton von Zeil in 1763 aan François de Donnea zelfs de erfelijke titel ridder, die in 1845 door de Belgische koning werd erkend). Daardoor nam in zijn algemeenheid de kunde van de paltsgraven wel af en tevens hun aanzien. De overheden (landsheren, steden) waren intussen hun eigen voorwaarden gaan stellen aan de aktes en de benoemingen, waardoor de paltsgraven tenslotte geen rol meer speelden.

Nederlandse adel: Van Beijma, de Macar, de Pollart, Reuchlin, Snouckaert, van Spaen, von Wydenbruck

Uit het voorgaande is wel duidelijk geworden dat men zeker geen edelman hoefde te zijn, om voor een palatinaat in aanmerking te komen. (De adel was als tweede stand bovendien voor alles een militaire stand). Hendrik Spaen, paltsgraaf sinds 1463, was toevallig wel van adel. Maar de Roermondse regent Jan Pollart tot Exaten, paltsgraaf voor 1435, was dit niet. (In de 19e eeuw maakte een geslacht de Pollart deel uit van de Nederlandse adel). Professor Julius van Beyma behoorde tot de derde stand, toen hij in ca. 1578 tot paltsgraaf werd verheven. Diens afstammelingen van Beijma (thoe Kingma) zijn eeuwen later wel geadeld, namelijk in 1842.

Een beeld dat geregeld voorkwam, is dat bij een adelsverheffing of -bevestiging de begunstigde zelf tevens tot paltsgraaf werd gecreëerd. Dit gold voor professor Johannes Reuchlin in 1492 en voor Mr. Bernhard von Wydenbruck in 1643. Pierre de Macar kreeg in 1784 een palatinaat. Niet hij werd geadeld, maar wel diens zoon (baron bij eerstgeboorte). In 1544 werden de zoons van particulier secretaris van keizer Karel V, Mr. Martin Snouckaert, heer van Schauburg (1486-1533), genobiliteerd. De oudste twee, Willem en Martin, kregen tevens de persoonlijke titel van ridder en zij werden bovendien nog paltsgraaf. De broers waren tijdgenoot van twee bekende lijfartsen van Karel V, namelijk Adreas Vesalius (vermaard anatoom) en Cornelis van Baersdorp. Beiden werden in de adelstand opgenomen en verheven tot paltsgraaf, in 1555, respectievelijk 1556.

Foto, collectie M. Flokstra (Venray)

Wapen

Als bijzonderheid mocht het gezin Snouckaert verder het bestaande familiewapen (dat bestond uit drie schuine strepen of ‘balken’) veranderen door er een adelaar in de keizerlijke kleuren van sabel (zwart) op goud aan toe te voegen (weliswaar met één kop in plaats van twee). Enkele andere tijdgenoten hadden dit voorrecht ook, zoals Hubert van der Cluse, secretaris van de bisschop van Kamerijk, geadeld en paltsgraaf in 1543 (zijn afstammelingen waren later heer van Waalre bij Eindhoven) en Gaspard van der Perre (Brussel), geadeld en paltsgraaf in 1556.

De familie Perrenot de Granvelle mocht wel de dubbelkoppige adelaar bij het schild aanbrengen. (De wapenschilden van Snouckaert en Perrenot zijn op elkaar gaan lijken). De vader van Nicolas Perrenot was in 1518 genobiliteerd. Nicolas zelf mocht zich in 1530 ridder gaan noemen, terwijl hij ook een palatinaat kreeg. Weer diens zoon was de door de Nederlandse opstandelingen gehate Antoine Kardinaal Granvelle, adviseur van Margaretha van Parma. Maar de astronoom en cartograaf Petrus Apianus, geadeld onder verlening van de titel ridder (erfelijk) en het paltsgravenambt in 1541, voerde een familiewapen met uitsluitend de ‘dubbele’ adelaar, elk van de koppen bovendien keizerlijk gekroond.

Baronnen Snouckaert van Schauburg en von Wydenbruck

Van de hiervoor genoemde geslachten zijn er twee die tot de adel van het Nederlandse Koninkrijk zijn gaan behoren met de titel van baron, overdraagbaar op allen. In beide gevallen is de grondslag daarvoor onjuist. Het ene geslacht betreft Snouckaert van Schauburg. (Erkenning van de titel in 1816/ 1817). De reeds genoemde nobilitatie dateerde van na de Middeleeuwen (jonkheer, 1544), terwijl er aanvullend slechts enkelen zich persoonlijk ridder mochten noemen. (Niet erfelijk, zoals het Nederland’s Adelsboek doet voorkomen). De naam Snouckaert komt ook niet voor bij een gewestelijke ridderschap van de Republiek der Zeven Provinciën. Want dat zou nog een reden zijn geweest, om in de 19e eeuw de baronnentitel te erkennen. Wel behoorde Albert Snouckaert (1637-1678) in zijn tijd tot de rijksten van de Republiek. Hij liet kasteel Heeze bij Eindhoven bouwen.

Zijn achterkleinzoon Albert maakte deel uit van de Hoge Raad van Adel, vanaf haar ontstaan in 1814 tot 1841, hetgeen in zijn geval te denken geeft. Diens zoon Albert had eveneens zitting in deze raad (1866-1878) en zelfs weer diens zoon, wederom Albert geheten (1893-1902). Deze tak van de familie is inmiddels uitgestorven. Het andere geslacht betreft von Wydenbruck. In 1838 werd voor Frans von Wydenbruck de Duitse titel Freiherr omgezet voor het Nederlandse baron, omdat ten onrechte werd verondersteld dat hij tot de Frei- und Edelherren von Wydenbruck behoorde, afstammend van de graven van Emsgau. In werkelijkheid reikte de stamboom van Frans niet verder dan tot in de 16e eeuw.

Huis Salm, Wild- en Rijngraaf

Naast de eerder besproken titel Paltsgraaf aan de Rijn (Wittelsbach) bestaat er ook die van rijngraaf. Dit is een titel van het Huis Salm. Bekend is kasteel Anholt van de prins zu Salm-Salm in Isselburg (D), pal aan de Duits-Nederlandse grens, onder Doetinchem. De familie heeft banden met Nederland. Daarom volgt thans enige historische informatie over dit geslacht.

De naam Salm is afgeleid van de rivier de Salm en de plaats Vielsalm, in het oosten van België (Ardennen). Bij ‘Salm’ wordt snel aan een vis, de zalm, gedacht. Het familiewapen van het Huis Salm bevat ook twee rode vissen (ruggelings naast elkaar geplaatst, naar buiten gebogen). Maar eigenlijk was de plaatsnaam ooit ‘salwa’, hetgeen ‘zwart’ betekent. (‘Viel’ is het Franse ‘vieille’: oud). Het Huis Salm-Luxemburg had er Salmchâteau als machtsbasis voor hun graafschap. De graven verwierven tevens uitgestrekte bezittingen in de Vogezen bij Senones (Frankrijk). Dit gebied ging eveneens Salm heten, ofwel Opper-Salm ter onderscheiding van Neder-Salm (of Oud-Salm).

Beide graafschappen vererfden door uitsterven in de mannelijke lijn op twee andere geslachten, die zich echter beide van Salm gingen noemen. Opper-Salm kwam door het huwelijk van Johannetta van Salm (+ 1496) aan het geslacht Von Stein. Daarvan stammen de Huizen Salm-Salm (1739), Salm-Horstmar en de morganatische tak van de graven von Salm-Hoogstraeten. Zij dienen te worden onderscheiden van het Huis Salm-Reifferscheid-Raitz, want dat is van de stam Reifferscheid. Door een oordeel van de raad van het Hertogdom Luxemburg werden de heren Von Reifferscheid in 1455 als nieuwe graven van Neder-Salm erkend. Sinds 1628 voeren zij de titel oudgraaf van Salm/ Altgraf zu Salm. (Voor de samenhang tussen de families was Elisabeth van Salm, vermeld in 1200, van belang).

De titel rijngraaf (Rheingraf) behoort van oudsher aan het geslacht Von Stein toe. Leden ervan waren regerend graaf van de Rheingau, een gebied aan de Rijn bij Bingen en Wiesbaden. Dit is de eenvoudige verklaring voor de titel van rijngraaf. De Rheingrafen zum Stein volgden in de Middeleeuwen ook als Waldgraven van Dhaun en Kyrburg op (Daun en Kirburg). Waldgraaf was gewoonlijk een ambt, maar in dit geval had het zich tot een erfelijke titel ontwikkeld. Bovendien is het woord verbasterd tot ‘wildgraaf’. De prinsen zu Salm-Salm en zu Salm-Horstmar, die van de stam von Stein zijn, hebben daarom tevens ‘Wild- und Rheingraf’ in hun titulatuur.

Persoonlijkheden uit het Huis Salm

De belangrijkste persoon van het Huis Salm was Herman I van Salm (1059-1088), ‘Tegenkoning’. Niklas Graf von Salm der Ältere (1458-1530) was een succesvol bevelhebber tegen de Turken bij het eerste beleg van Wenen in 1529. Karl Theodor Otto Fürst zu Salm (1645-1710), keizerlijk veldmaarschalk en een soort eerste minister, verdedigde Wenen succesvol bij het tweede beleg door de Turken in 1683.

Familiewapen van de Graven von Salm-Hoogstraeten. Grote schild, bovenste rij: 1. Rheingraf zum Stein; 2. Wildgraf von Dhaun; 3. Kyrburg; 4. Vinstingen; 5. Anholt. Onderste rij: 6. Montferrat (pretentiewapen; erfenis); 7. Saksen; 8. Constantinopel (B van ‘Basileus’); 9 Mantua (pretentiewapen; erfenis). Hartschild: stamwapen Salm. Boven het schild een Gravenkroon met negen parels. In het ancien régime was het een voorrecht voor de hoge adel om de parels op een punt te plaatsen, dus verhoogd. Bij de lage adel dienden de parels direct op de hoofdband te worden aangebracht. Foto, archief Graven von Salm-Hoogstraeten.

Nikolaus Leopold Fürst zu Salm-Salm (1701-1790), hertog van Hoogstraten, gouverneur van Antwerpen, trouwde prinses Dorothea zu Salm. Ludwig Carl Otto Fürst zu Salm (1721-1778) liet kasteel Loon op Zand (bij Tilburg) bouwen. Prins Frederik III van Salm-Kyrburg (1745-guillotine 1794), baron van Boxtel en prins van Horne, speelde een politieke rol in de Republiek der Zeven Provinciën. Florentin Fürst zu Salm-Salm (1786-1846) was getrouwd met Flaminia di Rossi, een nichtje (aangehuwd) van keizer Napoleon. In 1830/’31 was deze prins Florentin een van de kandidaten voor de Belgische troon. (Bekende kandidaten voor de Belgische troon waren steeds een telg van respectievelijk de huizen Bonaparte, Bourbon, Habsburg en Saksen. Een andere kandidaat was verder hertog Prosper-Louis d’Arenberg (1785-1861). Prins Eugène de Ligne (1804-1880) en graaf Félix de Mérode (1791-1857) worden ook wel eens als zodanig genoemd).

Met de halfbroers van prins Florentin beginnen de morganatische takken van de graven von Salm-Hoogstraeten. Vervolgens zijn te noemen: Felix Prinz zu Salm-Salm (1828-1870), officier, avonturier, adjudant van Keizer Maximiliaan van Mexico. Ludwig Count von Salm-Hoogstraeten (1885-1944), tennisspeler, was kort getrouwd met Millicent Rogers, kleindochter van oliemagnaat Henry Rogers, partner van John D. Rockefeller. Hun zoon Peter von Salm-Hoogstraeten was naar zeggen ‘rijker dan de Fürst’. Tenslotte prins Jozef van Salm-Reifferscheid-Dyck (1773-1861), botanicus, vriend van Alexander von Humboldt. Hij liet bij kasteel Dyck (Mönchengladbach, D) een Engelse tuin aanleggen.

Een overzicht Salm-Luxemburg is op internet te vinden onder: Stammliste des Hauses Salm. Zie er verder bij: Vorstendom Salm; Wapen van Salm.

Titus von Bönninghausen

Oorspronkelijke publicatie: Paltsgraaf, Hofpaltsgraaf, Rijngraaf, in: Van Adel, Nieuwsbrief van de Nederlandse Adelsvereniging, 2013-II p. 21-27.

Paltsgraaf, Hofpaltsgraaf, Rijngraaf