Vijf eeuwen geleden werd de in Utrecht geboren Adriaan Florisz (1459 – 1523) tot paus verkozen als Adrianus VI. Hij was een gematigd persoon, wat echter niet paste bij de heersende cultuur destijds van de Heilige Stoel. Alhoewel de Kerk hervormingen juist goed kon gebruiken, kwam er van zijn plannen daartoe nauwelijks iets terecht door diens vroege overlijden reeds een jaar later. Als jongeling kreeg Adriaan onderwijs in de geest van de Moderne Devotie. Hij ging nadien in Leuven theologie studeren. Weer later werd hij er rector van de Leuvense universiteit. Een beslissend moment was het toen Adriaan in 1507 werd benoemd tot een van de onderwijzers en opvoeders van de toekomstige keizer van het Heilig Rooms-Duitse Rijk: Karel V (Gent 1500 – Yuste 1558). De jeugdige Karel verbleef destijds namelijk op een kasteel bij Leuven. In de stad Utrecht heeft Adriaan het bekende Paushuize laten bouwen. En de stad Leuven heeft hij verrijkt met het Pauscollege.
De bisdommen van de kerkelijke organisatie waren vroeger tevens wereldlijke territoria. Een bisschop was dus tevens een wereldlijk vorst. En de paus helemaal was toen soeverein over de Pauselijke Staten. Terugkijkend is Adrianus VI de enige “Nederlander” die werkelijk koninklijk is gekroond (tevens als kerkelijk leider en juridisch hoofd van de geestelijkheid), naast Willem II graaf van Holland (Leiden 1227 – Hoogwoud 1256). De kroning van laatstgenoemde tot roomskoning gebeurde in 1248 te Aken door een aartsbisschop. Dit was op sterk aandringen van de toenmalige paus Innocentius. Deze paus wilde namelijk voorkomen dat de gekozen koning van het Heilig Rooms-Duitse Rijk, waar het keizerschap aan was verbonden, zou worden vervangen voor een erfelijke koning. (De roemruchte keizer Frederik II had zijn eigen zoon als “tegenkoning” van Willem van Holland naar voren geschoven). Om nog kort bij graaf Willem II te blijven, van een kroning tot keizer door de paus kwam het niet meer. Wel heeft deze graaf van Holland de Ridderzaal laten bouwen, vroeger de Hoge Zaal geheten van het Binnenhof in Den Haag.
Tijdens zijn verkiezing in 1522 tot pontifex maximus verbleef Adriaan in Spanje, waar hij een aantal jaren tevoren onder meer bisschop van Tortosa was geworden. Hij had geen ambitie gehad voor het pausschap. Er stonden hem dan ook enorm zware taken te wachten. Hij besloot om per boot naar Italië te reizen en niet over land via Frankrijk. De Franse koning rivaliseerde namelijk met de keizer van het Heilig Rooms-Duitse Rijk over de hegemonie en een route over Frankrijk kon verkeerd worden uitgelegd. Paus Adrianus VI was niet eerder in Italië geweest. De gebruiken bij de Romeinse Curie waren hem daarom in hoge mate onbekend. Om die reden had hij een vertrouwensman nodig die er wel goed was ingevoerd en gevonden werd in de persoon van Willem van Enckenvoirt (1465 – 1534; ook Enckevoirt). Voor de tijd dat Adrianus nog in Spanje verbleef was Van Enckenvoirt zijn vertegenwoordiger. In 1523 creëerde Adrianus hem tot kardinaal. Overigens bleek deze kardinaal van een ander slag te zijn dan de paus zelf. Hij was wel carrièrebelust en verrijkte zich met het verzamelen van talloze prebenden. Daar tegenover ondersteunde hij echter ook charitatieve doelen. Hij bezat een huis in Den Bosch dat weliswaar allang is verdwenen, maar waar heel toevallig het huidige bisschoppelijke paleis is komen te staan. Van Enckenvoirt heeft ervoor gezorgd dat paus Adrianus een prestigieus grafmonument kreeg in de S. Maria dell’Anima. Het monument voor hemzelf bevindt zich ook in deze kerk.
Er is weinig bekend over de familie waar Adriaan Florisz toe behoorde. (Hij noemde zichzelf ook Adrianus de Traiecto, dus “van Utrecht”). Zijn vader heette Floris Boeyens en daarom werd ten onrechte Boeyens als familienaam beschouwd, terwijl het slechts als betekenis had Floris “zoon van Boudewijn”. Ook een aansluiting bij het Utrechtse geslacht D’Edel (Dedel) is onbewezen. Deze veronderstelling was mede gebaseerd op overeenkomsten bij het familiewapen. Dedel voert op sinopel (groen) drie gouden lelies, 2-1. En toen hij bisschop was, gebruikte Adriaan als heraldisch wapen: op goud drie weerhaken van sinopel, 2-1, centraal een lelie. De aanleiding voor Adriaan om een blazoen met weerhaken te dragen, valt niet te achterhalen. Misschien was er een eenvoudige reden voor? De vader van Adriaan was scheepsbouwer of timmerman. Dan is een streep met een ophaaltje aan weerszijden tijdens het werk bij het aftekenen praktisch en snel gezet. Groot op een schild geplaatst wordt een dergelijk teken heraldisch gesproken voor een weerhaak gehouden. Het is maar een suggestie.
In zijn geboorteplaats Mierlo (N-Br) bleef Willem kardinaal van Enckenvoirt lang in de herinnering voortleven, vanwege het er door hem gestichte Apostelhuis voor oude mannen. De zuster van de kardinaal was Elisabeth, getrouwd met Gerard Michiels, schepen en raad van Den Bosch. Vanwege de gehechtheid eraan gaf dit echtpaar de naam Van Enckenvoirt in vrouwelijke lijn door, later komt men ook de variant Lombaerts van Enckenvoirt tegen. De familie was vooral in de Meierij van Den Bosch gevestigd. In 1546 trouwde Elisabeth Lombaerts van Enckevoirt met mr. Henrick Bloeymans van Dinther, heer van Helvoirt (eigenlijk pandheer en eigenaar van kasteel Zwijnsbergen). Hun dochter weer, Johanna Bloeymans genaamd Dinther, trouwde in 1577 met Raes van Grevenbroeck. Diens grootmoeder was Johanna van der Gheynst (ook: Jenne vander Genst). Zij is bekend door haar eerdere relatie met koning (sinds 1530 keizer) Karel V en was daardoor voor haar huwelijk reeds moeder van Margaretha van Parma (1522 – 1586; landvoogdes). Het wapenbord met de kwartieren Van Grevenbroeck – Bloeymans van Dinther bevond zich in de St. Janskerk van Den Bosch. Het hoogtepunt uit de carrière van kardinaal van Enckenvoirt bestond eruit dat hij voornoemde Karel V zalfde bij diens keizerskroning in 1530.1 Er heeft nog een grafelijke tak Von Enckefort in Oostenrijk bestaan die echter in de 18e eeuw is uitgestorven. Bij het huidige Noord-Duitse adellijke geslacht Von Enckefort gaat het om een andere familie die ten onrechte dezelfde Brabantse oorsprong claimt en het wapen is gaan aannemen met de drie adelaars van de kardinaal.
Van Lamsweerde (zoeaaf)
Over het pontificaat van de opvolger van paus Adrianus VI wordt er negatief geoordeeld, onder meer omdat hij de plundering door soldaten van de stad Rome in 1527 niet heeft voorzien. We maken een sprong in de tijd en komen bij de eenwording van Italië in de 19e eeuw, waarbij na een beleg van Rome in 1870 de Kerkelijke Staat ophield te bestaan. In het revolutiejaar 1848 werd de leider van het kabinet van de paus door een dolkstoot om het leven gebracht. De Heilige Vader veroordeelde de moordenaar en de goddeloze rebellen. Als soeverein riep hij vrijwilligers op om het Patrimonium Sancti Petri te helpen verdedigen tegen revolutionairen, republikeinen en nationalisten. Reeds als achttienjarige streed Adolphe van Lamsweerde (1841 – 1910) mee in het pauselijke leger bij de slag van Castelfidardos. Het jaar daaropvolgend werd het leger van de Pauselijke Zoeaven in het leven geroepen om de Kerkelijke Staat te helpen beschermen. Opmerkelijk veel Nederlanders hebben zich als zoeaaf aangemeld. Nederland leverde zelfs het grootste contingent van alle landen. Een oorzaak ervan kan de katholieke emancipatie zijn geweest. (Herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853). Daardoor was men hier extra gemotiveerd om voor de heilige zaak te vechten. Als enige Nederlander zou de zouaaf Van Lamsweerde het tot kapitein brengen. Hij vocht bij de slag van Mentana (1867) die werd gewonnen en bij het reeds genoemde beleg van Rome dat werd verloren. Ondanks het uiteindelijke verlies van de oorlog in 1870 was de strijd van het pauselijke leger niet helemaal tevergeefs. Sinds 1929 staat “il Papa” namelijk opnieuw als soeverein aan het hoofd van Vaticaanstad (die echter slechts 44 ha omvat).
De Pauselijke Zoeaven droegen een opvallend uniform dat gemakkelijk zat bij het gevecht. De ingekleurde foto van Adolphe van Lamsweerde is beschadigd. Hij draagt daarop de karakteristieke pofbroek met het kraagloze tuniekjasje (bolero), waarop passementen zijn aangebracht. Op zijn hoofd een kolbak voorzien van een pluim en van het pauselijke embleem (twee gekruisde sleutels van Petrus met erboven de tiara). Zijn handen rusten op een lang infanteriesabel. De afbeelding die bijgaat, toont het portret van een andere jonge officier met een petje op (kepie) en een overjas om de schouders.
De familie Van Lamsweerde voert een opmerkelijk geslachtswapen: een lam met in de linker voorpoot een zwaard. Het gaat om een weergave van de familienaam. Lams-weerde (waarde; uiterwaard) wordt daarbij gelezen als Lam-sweerde. De uitbeelding komt overeen met dat van het Agnus Dei, met het Paaslam (Jezus) het kruisvaan in de voorpoot houdend (triomf over de dood). Dat maakt het tot een diep religieus symbool. De punt van het zwaard is omlaag. Gezien de voorstelling lijkt dit logisch. Maar in de heraldiek dient het extra te worden benoemd. Zonder toelichting gaat het anders bij dit object om een opgestoken zwaard, dus met de punt omhoog. Niet voor niets gaat het om een familie-“wapen”. Vergelijk bijvoorbeeld het geslachtswapen van de familie Van Beijma met een naar boven gericht zwaard op zowel het schild als bovenop de helm.
Over beide genoemde families is er een kanttekening te plaatsen, wat de opname bij de Nederlandse adel betreft. Van Beijma kreeg in 1842 officieel “erkenning” tot de adelstand te behoren, hetgeen erop duidt dat de familie in het ancien regime reeds tot de Friese adel werd gerekend. Dit is echter zeer de vraag. Van Lamsweerde kreeg in 1832 zelfs de erfelijke titel van baron “erkend”. Men ging er toen ten onrechte vanuit dat het om oude adel ging. De veronderstelling dat de familie (woonachtig op kasteel Eerbeek) in de 18e eeuw riddermatig zou zijn, is eveneens onjuist. De erkenning van de titel baron is daarmee dus zeer ruimhartig. Opmerkelijk is verder bij het geslacht Van Lamsweerde dat er drie broers trouwden met drie zusters uit het gezin Dobbelmann (1918, 1923). Dit was hun eigen wens geweest en zij kregen het niet “ingezeept”, zoals het grapje wil. Bij Dobbelmann, moet men weten, ging het om bekende fabrikanten van zeep uit Nijmegen. Vermeldenswaardig is nog dat de burgemeester van Wehl (behoort thans tot Doetinchem), Henri van Lamsweerde, in 1893 het Van Lamsweerde Fonds in het leven riep waar hij tevens zijn landhuis aldaar bij inbracht. Henri had een achterneef Van Lamsweerde die later eveneens burgemeester werd van de gemeente Wehl.
Extra: Hesselt van Dinter
Recent verscheen een omvangrijk werk dat Enno Hesselt van Dinter over zijn familie samenstelde: Kroniek van de familie Hesselt van Dinter. De nobilitatie dateert van 1816. Het wapen met de drie rozen komt overeen met dat van het geslacht Bloeymans van Dinther (of: Bloeymans “genaamd” Van Dinther). Alleen heeft Hesselt een wapenschild dat nog met een opvallend brede rand is omzoomd. De rozen zijn ontleend aan het wapen van het middeleeuwse geslacht Van Dinther, waar echter geen verwantschap mee bestaat. Een bekende telg uit dat geslacht was Edmond (1375? – 1448), secretaris bij de kanselarij te Brussel, diplomaat en historicus. Op internet staat er een goede website “Historisch archief Van Dinther”.
Bij Hesselt was de oorspronkelijke naam Hessels. De stamreeks gaat bijna tot het jaar 1400 terug. De familie is uit de plaats Dinther afkomstig bij ‘s-Hertogenbosch. Het tweede deel van de achternaam herinnert eraan. De opeenvolgende generaties komt men later vooral tegen als militair in Staatse dienst. Toen was de overwegend protestantse familie, tevens Oranjegezind, in Maastricht en omgeving woonachtig. Maar juist de katholieke Andreas Hesselt van Dinter trouwde met Dorothéa van Cruyts, waardoor De Gasthoeven (ook ’t Gasthuis genaamd) te Bemelen werd verkregen. Het nog bestaande landhuis dat in 1742 een ingrijpende verandering onderging, zou tot 1862 familiebezit zijn. Door een ambtelijke aanstelling in de Franse Tijd van een telg en een huwelijk kwam een tak van het geslacht weer boven de grote rivieren te wonen. In 1857 werd Jacob Hesselt van Dinter (1823 – 1896) tot zijn levenseinde burgemeester en secretaris van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Hij werd eveneens aldaar opgevolgd door zijn zoon Johan (1864 – 1936), burgemeester en secretaris van 1897 tot 1933. De familiekroniek is met zichtbaar plezier samengesteld. Er werden daarvoor veel bronnen gebruikt. Het boek is rijk geïllustreerd en mooi vormgegeven.
Titus von Bönninghausen
Voetnoten
- Een oomzegger van de kardinaal, Goyart van Enckenvoirt (zoon van Elisabeth van Enckenvoirt en Gerard Michiels), werd in 1530 door de keizer geadeld met de erfelijke titel van ridder. Zie “Adelsdiploma’s voor Nederlanders bij het Oostenrijkse Staatsarchief tot 1806” in de Nieuwsbrief, 15 (2021-II) 24. Voor meer informatie over paus Adrianus en kardinaal Van Enckenvoirt kan men online terecht bij M. Verweij “Willem en Adriaan, oftewel de zaak van de wandelende Willem” in Romenieuws.be (30 jan. 2022. Avonturen met opschriften, nr. 26)