van den Graeff van Polsbroek in het Bosch van Drakestein

De Graeff van Polsbroek gekleed in zijn Pels Rijcken gekocht bij den Huydecoper van Zeyst bestijgt met zijn gevolg de Koets Loyenga, bespannen met de Vos van Steenwijk en de Bruin Kops. Hij gaat zich begeven langs de Steengracht voor een Trip in het gevaarlijke Bosch van Drakestein.

Aan den zoom van ’t Woudt speelt het kind van Roodenbeke met de Jonge van Ellemeet en de Jonge van der Hale. Het vraagt om een aalmoes. De Graeff werpt het een Schimmelpenninck toe, geslagen door den Munter van Sleeburg. „Oh graaf” zegt het kind: „waagt u niet verder, het spookt in het Bosch, de Schim van der Loeff waart er rond!” „Geen nood”, zegt hij „de Engelen van Pijlsweert zullen hem wel verjagen. Ik sta onder de hoede van de Godin de Beaufort.”

Dus vervolgt hij zijn tocht. In den aanvang niets dan rust en vrede. Daar komt Uyt den Boogaard de Gaay Fortman. Nog nimmer zag hij een Peerenboom Voller! In het Groen van Prinsterer doet een Dorhout Mees zich horen, onbewust van het spiedend oog van den Valck Lucassen, hoog in de lucht, maar die op zijn beurt den Valckenier Kips zal moeten dienen met diens Roeloffs Valk. In het gras kampen een Mouthaan en de Haan Hugenholtz om een Taalman Kip. Heel in ’t diepst van ’t Woudt hoort men het geluid van een Pauw van Wieldrecht, afgewisseld door het gehuil der honden die den Kranenburg bewaken, gesard door de Pesters van Cattenbroek.

En voort gaat de tocht dwars door het Rietveld. Daar ontwaart de graeff de Kat Angelino, in zijn bek een Romondt Vis houdend, terwijl de Kat van Hardinxveld de Muys van Holy achtervolgt. Doch spoedig heeft hij het dier gevangen met de Strick van Linschoten. Maar geen half uur verder, of daar verheft zich dreigend op zijn achterpoten de Beer Poortugael. Manmoedig zwaait de graeff zijn Bijl de Vroe (gemaakt bij de Messemaekers van de Graef) en klooft het monster den kop. Verder gaat het, steeds verder; daar wordt hij plotseling besprongen door den Wolf Metternich. Gelukkig beschikte hij nog over zijn Bijl Nachenius en weet hij daarmee ook dit ondier onschadelijk te maken. Evenwel wordt voortgaan moeilijk. Daar komt van Uitenhage de Mist opzetten en een zware Storm van ’s Graven- zande breekt los.

Hij raakt het spoor bijster, boven zijn hoofd krassen onheilspellend de Hattinga Raven, ontsnapt uit de Marwijk Kooy op de Arendsburg, een heerlijkheid eigendom der Joncheere van Geerestein. Daar raakt een wiel verzonken in den kuil gegraven door de Mol van Otterloo. De Asch van Wijck breekt, verteerd door de Roest van Limburg. Deze Schade van Westrum is spoedig hersteld door den Smidt van Gelder die zijn vak leerde bij den beroemden Schmidt auf Altenstadt, bijgestaan door den Timmerhans van Abcoude. Doch zal hij nu verder gaan en met de nog overgebleven Hegge Spies, de Lewe van Aduard trotseren, die van den Berg van Saparoea op hem loeren?

Nee, op Raedt van Oldenbarnevelt keert hij terug en gelukkig maar, want vijftig schreden verder en hij ware van den Wall Bake in de Wijkerslooth gevallen. Nu gaat hij terug, nog eens struikelen zijn Rossen over een afgewaaide Tak van Poortvliet, maar meteen ontdekt hij tussen het geboomte de Huyssen van Kattendijke. Doch nog éénmaal zou hij moeten strijden tegen den ridder van Rappard, die zijn geldschieter van der Heyden vermocht als Gijselaar te vangen. Fel en onstuimig was de kamp, doch hem was de zege en vol trots schonk de Rode van Heeckeren hem zijn Martini Buys, gekocht bij den Marchant d’Ansembourg, die het had laten maken bij de Wefers Bettinck, als troost voor het opgelopen Kinschot.

Veilig, maar moe, koud en hongerig bereikte hij eindelijk zijn slot: de Sterckenburg, dat zich verheft op den Hövell van Westerflier. Het vuur is spoedig opgerakeld met den Pook van Baggen en lustig pruttelt weldra de Kethel van Hacfort. Hij verwisselt zijn Hardenbroek, waarvan een Cnoop Koopmans was afgesprongen, met een Pantaleon van Eck en zet zich neer aan een maal van Cool en Calkoen bereid door den Kock Simon van Leeuwen, met als nagerecht een gefarceerde Snoeck Henkemans. Bijna verslikte hij zich in een Graadt van Roggen. ‘s Avonds gaat hij verstrooiing zoeken in de Nes van Meerkerk waar de Speelman van Heeswijck en Dinther zijn welluidend gezang laat horen, begeleid door de Bas Backer.

Hij voelt de Smeth niet, welke hierdoor op zijn naam geworpen wordt, want daags erna, zondag, zit hij Vroom in de Heemskerk van Beest en mompelt vergenoegd: „c’est Bienfait“.

Otto van Lennep, te Manpad; Club Kroniek, 5 (1930). Nadien aangevuld.

Sproke van den Graeff van Polsbroek in het Bosch van Drakestein
Sproke